Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (100)
Het Nederlandse sonnet bestaat 451 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp

Tot diep in de negentiende eeuw was het sonnet een mannenvorm. Toen ik begon aan dit project, leek het me aardig om de mannelijke en vrouwelijke dichters in balans te houden. Maar dat lukte me tot nu toe eenvoudigweg niet. Voor de eerste helft van de negentiende eeuw heb ik jullie bijvoorbeeld alle vrouwen besproken van wie ik sonnetten kon vinden: Katherina Bilderdijk.
Er waren in die tijd natuurlijk wel vrouwelijke dichteressen, maar aan het sonnet waagden zij zich om de een of andere reden niet.
Aan het eind van de negentiende eeuw komt daar verandering in. Dan komt Hélène Swarth het sonnet opeisen voor de vrouwelijke stem:
Eentonig bromt de stem der leerares.
Het woelig meisje wendt zich om en gluurt
naar gindschen tuin, waar ‘t bieken honig puurt
en zomerzonne blinkt op bloem en bes.Op de enge schoolbank zwiert de blonde tres.
Hoe vaak heeft niet haar blik zich blind getuurd
naar ‘t strookje blauw – de hof is hoog ommuurd -!
– ‘Die blijde vogels! hen kwelt boek noch les!’Daar klinkt haar naam: ‘Aan ‘t cijferbord!’ Zij richt
zich op en wankelt, blozend en verward.
Heen is de droom! haar wekt verzuimde plicht.Hoe, duizlig van getallen, wit op zwart,
zij onder ‘t wicht van al die blikken zwicht,
door ‘t gichlend koor der meisjes moêgesard!
In zijn boekje over Hélène Swarth wijst Jeroen Brouwers erop dat de dichteres nooit door de feministische literatuurkritiek naar voren is geschoven. Misschien, zegt hij, komt het doordat Swarth, bij al haar onafhankelijkheid en werkzin en succes, zelf weinig wilde weten van de feministen van haar eigen generatie, de eerste.
Dat boekje van Brouwers is van dertig jaar geleden en er is nog steeds niks gebeurd. Maar wel is dankzij de DBNL in ieder geval een behoorlijk deel van Swarths werk (in ieder geval zover in tijdschriften verschenen) online gekomen.
En daaronder vinden we dus scènes als de bovenstaande, van meisjes die in de klas zitten en die liever naar buiten kijken dan dat ze binnen luisteren. Het gedicht begint en eindigt met nare geluiden in de klas – gebrom van de lerares, gesar van de andere meisjes – en in de twaalf regels ertussen wordt alleen gekeken – naar de vogels buiten, naar de getallen op het ‘cijferbord’.
Ik weet niet precies wat dat cijferbord is, misschien is het zoiets als dit, een bord waarop de ‘cijfers’ van 1 tot 100 staan afgebeeld en waarop je bijvoorbeeld de tafels van vermenigvuldiging kunt afbeelden:
Het is in ieder geval een bord met grote orde, dat in schril contrast staat met de vrijheid van zowel de buitenwereld (met het bijtje en de zon) als de binnenwereld van het ‘woelig meisje’ (lang leve het woord woelig), dat met haar staart zwiert. Het cijferbord zorgt er net als de muur en het eentonig gebrom voor dat die twee vormen van onrust elkaar niet kunnen vinden.
Het is een belangrijk thema in Hélène Swarths werk: hoe de droomwereld en de ‘echte’ wereld ongenadig op elkaar botsen. En dat alles vat ze dan in een sonnet die juist door de strakheid ervan (het sonnet is de hoog ommuurde hof van de taal) daar heel geschikt voor is.
Als je een historische bloemlezing maakt, moet je domweg geen evenredige verhouding van mannen en vrouwen willen. Het heeft tot eind negentiende eeuw geduurd voordat vrouwen zich in groten getale in de kunst gingen melden, en voordat ze ook een grote rol in de avant-garde speelden waren nog heel wat decennia verder. In mijn vakgebied, de muziek, zijn vrouwelijke componisten en singer-songwriters pas sinds 2000 net zo normaal als mannelijke. Natuurlijk is dit in de eerste plaats een taalkundige serie, waardoor het laatste bezwaar minder belangrijk is.
Verder is het op zich een nobel streven om vrouwen de aandacht te geven die ze verdienen. Maar er zijn zoveel achtergestelde groepen, of groepen die zich minder met kunst bemoeiden. Hoewel sonnetten uit deze reeks komen van arbeiders? Hoeveel van Groningers? Van Surinamers? Kunst is nu eenmaal vooral een stedelijke, grootburgerlijke bezigheid; het schrijven van kunstgeschiedenis al helemaal.
En het jezelf opleggen van arbitraire eisen is onderdeel van de kunst!
Yep!