Door Marc van Oostendorp
Zolang de wereld nog niet vergaan is, zullen er hopelijk studies verschijnen zoals die Hans Broekhuis en Norbert Corver een tijdje geleden op Internet zetten: studies waarin een kleine, alledaagse constructie zorgvuldig wordt nageplozen. Broekhuis en Corver geven allerlei voorbeelden, en slagen er dan ook nog in net te doen of Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink nooit geleefd hebben:
- En een pret dat ze hadden!
- En Peter maar lachen!
- En maar zeuren!
Spring maar
Broekhuis en Corver gaan onder andere in op de betekenis die de woorden en en maar hebben in de laatste twee constructies, waar ze inderdaad niet zonder betekenisverlies lijken te kunnen weggelaten. (En kan zelfs helemaal niet worden weggelaten zonder dat de vormen heel raar worden: ‘Maar zeuren!’ kun je niet zo zeggen.
Maar duidt altijd op een contrast met een verwachting, volgens Broekhuis en Corver. Ze vergelijken het met het gebruik van het woord in zinnen als:
- (Er is geen wijn.) Doe dan maar bier.
- Spring maar! (Gezegd als aanmoediging tegen een kind dat niet in het water durft te springen.)
Zuipen
Ook de en-maar-constructie wordt inderdaad vaak gebruikt in omstandigheden waar er sprake is van een contrast:
- Jan zou meer tijd aan zijn gezin moeten besteden. En maar werken!
- Jan was lekker op vakantie. En wij maar werken!
Het negatieve karakter dat en maar impliceert, heeft hier volgens Broekhuis en Corver ook mee te maken. De zin wordt gebruikt om afwijkingen te signaleren van wat normaal gevonden wordt – dus letterlijk van de norm. Wie ‘en maar niet zuipen!’ roept, geeft daarmee te kennen dat hij het wenselijk vindt dat men nu zuipt.
Wie kwam er binnen?
In zekere zin versterkt en die betekenis nog. Het woord wordt natuurlijk meestal gebruikt om twee mogelijkheden te noemen (‘we hebben koffie en thee’). Hier wordt nadrukkelijk de andere mogelijkheid verzwegen, terwijl tegelijkertijd en beklemtoond wordt: ‘én maar koffie drinken!’
Broekhuis en Corver wijzen erop dat en ongeveer op diezelfde manier gebruikt kan worden – om het eigen perspectief van de spreker te benadrukken:
- Wie kwam er binnen? (Jan!)
- En wie kwam er binnen? (Jan!)
De eerste zin is normaliter een echte vraag om informatie, maar met de tweede is iets anders aan de hand. Broekhuis en Corver noemen hem een retorische vraag, maar dat veronderstelt doorgaans dat de luisteraar het antwoord wel weet. Dat is hier niet het geval; er wordt juist omgekeerd verondersteld dat de luisteraar het antwoord níét weet, maar de spreker wel. Het drukt uit dat het antwoord verrassend zal zijn –tegen de verwachting.
Lichtelijk ironisch
Een ander intrigerend voorbeeld geeft het volgende paar zinnen:
- Een lol dat Peter en Marie hadden!
- En een lol dat Peter en Marie hadden!
De eerste uitroep dient normaliter om zonder nader commentaar de hoge graad van lol uit te drukken die Peter en Marie beleefden. Maar het en in de tweede zin maakt het ineens mogelijk (en misschien zelfs waarschijnlijk) dat de zin lichtelijk ironisch is: het gedrag van Peter en Marie is weer tegen de veronderstelde norm. De grap was stom, daar heeft een normaal mens geen lol om, en zeker niet zo veel als Peter en Marie.
Die een X dat Y heeft lijkt me trouwens ook een interessante constructie. Die zou iemand ook eens goed moeten uitpluizen.
Harrie Baken zegt
Tweede zin na kopje: ‘Wie kwam er binnen?’ is beschadigd.
Marc van Oostendorp zegt
Gerepareerd, dank je wel!