Door Marc van Oostendorp
Ik ken echt helemaal niemand die liever Dantes Paradiso leest dan Inferno. Ellende moet er zijn en anders vallen we in slaap. Wat dat betreft valt Lotte Jensen niet te benijden, die voor haar boek Vieren van vrede. Het ontstaan van de Nederlandse identiteit 1648-1815 door vele, vele jubelzangen, allegorieën en vrome overpeinzingen over de vrede heeft moeten doorwerken.
Maar het bleek een ijzersterk idee. De zeventiende en de achttiende eeuw waren een periode van opeenvolgende grotere en kleinere conflicten in Europa, waar Nederland op allerlei manieren bij betrokken waren. In het nawoord wijst Jensen er terecht op dat bij het opsommen van al die oorlogen weleens vergeten wordt dat er dan natuurlijk net zo vaak vrede werd gesloten. En de teksten die dan geschreven werden, geven misschien de moderne lezer weinig esthetisch genoegen – maar wetenschappelijk zijn ze juist interessanter.
Zo’n gouden tijd
Dat is een verschil tussen wetenschap en literatuur. Een oorlog is spectaculair en eenmalig en daardoor letterkundig wel, maar wetenschappelijk niet zo heel interessant. Vredes zijn saaier en voorspelbaarder en bieden juist daardoor meer kans op wetenschappelijk inzicht. Wetenschappelijk gezien is het paradijs fijner dan de hel.
Jensen laat zien hoe veel thema’s bij iedere nieuwe vrede weer terugkwamen: God en Oranje natuurlijk, maar ook koeien die vette melk gaven. Het idee van een Gouden Eeuw was heus niet alleen een negentiende-eeuwse uitvinding van toen men op een romantische manier terugkeek op de eigen geschiedenis. Het was gebaseerd op ideeën die bij iedere vrede, te beginnen die van 1648, steeds weer werden uitgesproken. Nu zou een gouden tijdperk van voorspoed uitbreken. Ook de zeventiende-eeuwers zelf hadden het gevoel in zo’n gouden tijd te leven.
Rooskleurig beeld
Natuurlijk was ook niet iedere vrede dezelfde. Of men onder het universele heil brengende christendom ook het katholicisme kon verstaan, hing er een beetje vanaf. In het achttiende-eeuwse verzet tegen koning Lodewijk IV gingen antikatholicisme en anti-Franse gevoelens een zo sterk verbond aan, dat sommige schrijvers zelfs het Turkse gevaar lager inschatte: liever Turks dan paaps. Ook over de band die Nederland met Oranje diende te onderhouden, werd in verschillende perioden verschillend gedacht, zo blijkt uit Jensens nauwkeurige analyse van al die teksten.
Zo als ze ook laat zien dat het regelmatig onder alle gejubel toch bleef knarsen. Vondels Leeuwendalers schetste wel een verdacht rooskleurig beeld voor een anders zo politiek betrokken auteur, en Jensen wijst een paar passages aan waar je je kunt afvragen of daar niet toch heimelijk aan de betreurde Van Oldenbarnevelt wordt gerefereerd.
Want met het uitroepen van de vrede was het natuurlijk niet gedaan, en niet alleen omdat er meestal binnen een paar jaar weer een nieuwe oorlog uitbrak. Onderhuids bleven alle schrijvers in hun harmonische idyllen toch tonen dat het wel hún idealen waren die moesten winnen. De vrede, schrijft Jensen in haar laatste zin, was een voortzetting van de oorlog met andere middelen.
Lotte Jensen. Vieren van vrede. Het ontstaan van de Nederlandse identiteit 1648-1815. Nijmegen: Van Tilt, 2016. Meer informatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter