Door Robert Chamalaun
Soms kom je in schrijfproducten van leerlingen constructies tegen die op het eerste gezicht niet zo verwonderen, behalve dan dat ze ieder jaar weer terugkeren. Bij nadere beschouwing blijken ze echter onverwacht heel interessant. Zo moesten mijn leerlingen vorige week een sollicitatiebrief schrijven en menig leerling bleek opzoek naar een interessante baan. Zonder spatie dus. Nu is spatiefetisjisme niet direct aan mij besteed, maar de formulering prikkelde me wel.
Een zoektocht op Google liet zien dat niet alleen pubers zich ‘schuldig’ maken aan de verwarring tussen op zoek en opzoek. Zo blijkt V.v. Poolster opzoek naar een nieuwe hoofdtrainer (de Eemskrant, 20-11-2016), is de politie in Breda massaal opzoek naar de dader van een steekpartij (BN De Stem, 3-09-2016 ) en zijn vele dames en heren opzoek naar een spannende date. De verwarring tussen opzoek en op zoek is op zich niet vreemd, aangezien beide voorkomen. Als we kijken naar de constructie van een werkwoord met een voorzetsel, dan schrijven we een voorzetsel vóór een werkwoord alleen eraan vast als het bij het werkwoord hoort. De vraag is dan natuurlijk hoe een schrijver kan weten of dat het geval is.
De keuze voor aaneenschrijven of niet lijkt af te hangen van semantische overwegingen. We schrijven dat iemand de straat in rijdt als de betekenis moet zijn ‘de straat betreden’ en dat iemand zijn nieuwe motor inrijdt als we bedoelen dat de motorrijder voor het eerst op zijn motorfiets gaat rijden. Iets vergelijkbaars geldt voor werkwoorden als uitlopen en intrappen. Intuïtief voelen we wel aan dat uitlopen in een zin als ‘Hij zal de deur uit lopen’ een andere betekenis heeft dan ‘Hij moet de Vierdaagse uitlopen’.
In zijn Schrijfwijzer beschrijft Jan Renkema de combinatiemogelijkheden van de werkwoorden komen en gaan. Bij beide werkwoorden is de keuze voor aaneenschrijven of niet, sterk afhankelijk van de betekenis. Als het voorzetsel bij het werkwoord hoort, dan wordt het aan het werkwoord vast geschreven. Hij noemt als voorbeeld onder andere ‘Zou hij zomaar de straat over gaan?’ en ‘Zou hij dit jaar wel overgaan?’ In de eerste zin is het woord over een achterzetsel bij straat, in de tweede zin is over een voorzetsel dat hoort bij gaan in de betekenis van ‘een leerjaar met succes afsluiten’. Enigszins opmerkelijk is dat in Van Dale in de voorbeeldzinnen bij het werkwoord inrijden het voorzetsel in beide betekenissen aan het werkwoord vast geschreven wordt. ‘Hij is het water ingereden’ en ‘een auto ingereden’. Volgen we Renkema, dan zouden we moeten schrijven ‘Hij is het water in gereden’.
Nog ingewikkelder wordt het wanneer werkwoorden niet één, maar met twee voorzetsels gecombineerd worden. Renkema noemt de voorbeeldzinnen ‘Hij is ervanaf gevallen’ en ‘Hij is ervan afgevallen’. In de eerste zin hoort af niet bij het werkwoord – het gaat dus om het werkwoord vallen – en in de tweede zin hoort af wel bij het werkwoord en krijgen we afvallen. Dit soort combinatiemogelijkheden van voorzetsels (en ook achterzetsels) met werkwoorden zijn zo ingewikkeld, dat je als schrijver gemakkelijk de mist ingaat, of de mist in gaat.
Terugkomend op het woordpaar opzoek en op zoek kunnen we constateren dat beide varianten vaak voorkomen. De neiging om woorden aaneen te schrijven waar dat strikt genomen volgens de betekenis niet zou mogen, is helemaal niet zo gek. In de lijst met aaneenschrijfwoorden van Onze Taal staat ook het paar opzoek / op zoek vermeld. Misschien vormen de troostende woorden bij inrijden en in rijden een mooie afsluiting: “in de praktijk is het verschil tussen beide schrijfwijzen klein”. En dat hebben mijn leerlingen en de journalisten uit de voorbeelden overduidelijk laten zien.
Laat een reactie achter