Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (112)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp

Wat betekent het woord en? En dan vooral aan het begin van een zin, waar je het vaak kunt weglaten? Waarom zou je het dan gebruiken? Waarom zou een vakkundig dichter als Hélène Swarth het aan het eind van een lange carrière in een bitter gedicht tweemaal gebruiken?
Jaloersche God! hoe naamt gij, éen voor éen,
De laatste vreugden, die mijn rouw nog had!
Zoo kil en donker wordt mijn winterpad.
De laatste gloor van avondrood verdween,
Aan ’t bruine struikhout bleef geen bloem, geen blad.
Ik zoek omhoog een ster – en vind er geen.
En eischt mijn God mijn hart voor zich alleen,
Mijn hart, dat eens tot lieven zich vermat?Ik word gedreven door uw noodlotswind
En ‘k vind niet eens meer tranen voor mijn smart.
En weet gij niet dat uw geslagen kind
Niet kussen kan de roê, die sloeg zóo hard?
Zoo ‘k dof berust verg niet dat nog u mint
Dit door uzelf verbrijzeld liefdehart.
‘Ik zoek omhoog een ster – en vind er geen. Eischt mijn God mijn hart voor zich alleen?’ – er zou een compensatie gevonden moeten worden voor de verloren lettergreep om het metrum weer een beetje te laten lopen, maar Swarth was taalgevoelig genoeg om dat en er niet alléén maar neer te zetten vanwege het tadumtadumtadum.
En gebruik je om twee zinnen of zinsdelen aan elkaar te knopen. Vooral bij zinnen is dat niet nodig. Binnenin een zin (‘Karel en Koos komen’) kun je en niet ongestraft weglaten, maar hele zinnen rijgen zich vanzelf al aaneen, zou je zeggen, en er is geen en nodig.
En volgens de beroemde Britse taalfilosoof Paul Grice moeten we dan opletten. In het menselijk gesprek gaan we er altijd vanuit dat mensen nooit “zomaar” iets zeggen, bijvoorbeeld omdat we ervan uitgaan dat onze gesprekspartner zuinig met tijd en speeksel omgaat. Je doet alleen iets als het zin heeft.
En daarom interpreteer je onwillekeurig ieder ‘overbodig’ woord als onthullend. Stel dat je mij vraagt of je gisteren bent gaan werken, en je zegt “Ja. Mijn dochter was jarig.” Die laatste zin draagt strikt genomen niet bij aan het antwoord op mijn vraag, maar je interpreteert hem onwillekeurig meteen wel als zodanig – bijvoorbeeld als een manier om mij, als jouw baas, een schuldgevoel aan te praten.
En zo zit het ook met en. Juist omdat het betekenisloos is, krijgt het toch betekenis. In dit gedicht vestigt het er de nadruk op dat er niet maar één klacht wordt geuit. Allebei de klachten die met en beginnen hebben bovendien de vorm van een vraag, de eerste keer met God als derde persoon, en de tweede keer (het wordt nog dwingender) in de tweede persoon. De woede en opstandigheid zouden net minder geklonken hebben zonder twee keer dat overbodige en.
Laat een reactie achter