Door Marc van Oostendorp
Wie het gezelliger wil maken, grijpt niet onmiddellijk naar de gebiedende wijs. Wie met zinnen strooit als
- Ruim de keuken op,
wordt niet onmiddellijk als beleefd gezien.
Toch zijn er wel verschillen, laat een groep Nijmeegse onderzoekers onder aanvoering van Helen de Hoop zien in een artikel in de onlangs verschenen bundel Linguistics in the Netherlands 2016.
Er zijn wel verschillen, laten de onderzoekers zien. Je kunt bijvoorbeeld verschil maken tussen bevelen waarbij vermoedelijk vooral de spreker belang heeft – zoals de opdracht om de keuken op te ruimen –, en gebiedende wijzen waarbij vermoedelijk vooral de luisteraar belang heeft, zoals:
- Neem een stukje taart.
Raadgevingen
De Hoop en haar medeauteurs wijzen erop dat de Engelse filosoof Thomas Hobbes het verschil al kende: “Command is where a man saith, ‘Do this,’ or ‘Do not this,’ without expecting other reason than the will of him that says it.” En: “Counsel is where a man saith, ‘Do,’ or ‘Do not this,’ and deduceth his reasons from the benefit that arriveth by it to him to whom he saith it.”
Dat proefpersonen in een Nijmeegs experiment bevelen (commands) minder beleefd vonden dan raadgevingen (counsels), is misschien niet zo vreemd. Ze wilden in hun onderzoek vooral bekijken hoe we met kleine woordjes de boodschap net iets beleefder kunnen maken.
Neerbuigend
Maar even doet dat bijvoorbeeld:
- Ruim maar even de keuken op.
- Neem maar even een stukje taart.
Dit soort zinnen worden door de meeste proefpersonen net wat beleefder vonden; en het werkte vooral bij het echte bevel, van de keuken, waarschijnlijk omdat dat meer verzachting kan gebruiken. In mijn oren klinkt het voorbeeld met de taart zelfs een beetje neerbuigend en daarmee ook niet per se beleefd.
Verwarrender resultaten kregen de onderzoekers als ze alsjeblieft toevoegden:
- Ruim alsjeblieft de keuken op.
- Neem alsjeblieft een stukje taart.
De onderzoekers dachten dat alsjeblieft juist vooral een raadgeving beleefder zou maken, maar de proefpersonen bleken deze zinnen eigenlijk helemaal niet beleefder (of onbeleefder) te vinden. Dat komt misschien doordat mensen relatief vaak irritatie hoorden in zinnen als ‘Maak er alsjeblieft een mooie dag van’.
‘Alsjeblieft’ toevoegen is in het moderne Nederlands helemaal geen kwestie van beleefdheid, concluderen de onderzoekers. Het is vooral een manier waarop de spreker benadrukt dat hij iets graag wil. Dat kan soms vriendelijk uitpakken, maar soms ook ongeduldig of geïrriteerd.
Lucas Seuren zegt
Simpel gezegd: imperatieven worden anders gehoord, omdat sprekers andere acties uitvoeren. De vorm wordt niet anders gehoord, mensen zijn gewoon positiever als ze iets worden aangeboden dan wanneer ze een verzoek moeten inwilligen. De vorm van een uiting leidt niet tot een actie, en is dus niet a priori beleefd of onbeleefd.
Het effect van partikels en alsjeblieft is wel grappig om te zien. Al ben ik nu vooral benieuwd hoe en waar die in het dagelijks leven daadwerkelijk worden ingezet.
Overigens blijkt uit onderzoek gedaan aan het MPI dat imperatieven veruit de meest gebruikte vorm is voor verzoeken in talen als het Engels, Italiaans, Pools, Russisch, en nog wat andere exotischere talen. Het is zeker niet zo dat mensen vaak onbeleefd zijn, en het is natuurlijk ook niet zo dat mensen continu negatief over elkaar denken. Het heeft voornamelijk te maken met het recht dat je hebt om een verzoek te doen, en hoeveel werk het is voor de hoorder om dat verzoek in te willigen. Als je een imperatief gebruikt claim je impliciet dat je alle recht hebt om het verzoek te doen en/of dat het weinig moeite kost voor de hoorder.
Jos Van Hecke zegt
Zou het onbeleefd kunnen overkomen als ik hier beweer dat ik echt niet snap waarom hedendaagse taalkundigen zich de academische moeite getroosten om zich te verdiepen in mogelijke semantische verschillen tussen een in het Nederlands geformuleerd ‘imperatief’ klinkend gezegde bedoeld als een bevel, een opdracht, een verzoek, een aansporing, een raadgeving, een stille dan wel een niet mis te verstane wenk, mogelijkerwijze ook nog een fijnzinnig onderscheid makende tussen een tip en een suggestie en bovendien ook nog hun bevindingen daaromtrent belangwekkend genoeg te achten om daarvan wereldwijd in het Engels kond te doen?
Asjeblieft, kan/mag taalonderzoek niet wat zinvoller en nuttiger zijn, onder meer door de bevindingen over de eigenheden van de Nederlandse taal in de eerste plaats in het Nederlands te formuleren?
Lucas Seuren zegt
De bewering niet, hooguit de manier waarop.
Om een paar redenen aan te dragen. (i) Publiceren in het Nederlands wordt niet sterk gewaardeerd door beoordelingscommissies; het is dus minder goed voor je vakgroep, carrière, subsidieaanvragen, etc; (ii) het Nederlands bestaat niet in een vacuüm: bevindingen over Nederlandse taal kunnen veel zeggen over andere talen, en inzicht bieden in hoe taal als systeem werkt, het is dus zeker nuttig dit te delen met de rest van de wereld dit dit soort onderzoek ook zeker leest (collega hier in LA heeft het bv ook net interesse gelezen); (iii) de kleine verschillen die bij dit soort onderzoek besproken worden zeggen al een boel over de relatie tussen taal en cultuur; wat we met taal doen, hoe taal zich ontwikkelt, etc.
Nuttiger klinkt leuk, maar dit soort onderzoek is al verdraaid nuttig. Alomvattende theorieën kun je niet uit de lucht plukken, en niet elke ontwikkeling kan wereldschokkend zijn. Daarin is taalkunde volstrekt niet anders dan scheikunde, natuurkunde, geneeskunde, etc.
Jos Van Hecke zegt
1) zie mijn reactie op het bericht hieronder
2) ik neem aan dat elk onderzoek op het vlak van taal en talen wel ergens zijn nut zal hebben en uiteraard altijd wel enig licht zal werpen op de relatie tussen taal en cultuur
3) persoonlijk zie ik geen enkel verband tussen taal en scheikunde of natuurkunde, mogelijks wel met sommige aspecten van geneeskunde
Marc van Oostendorp zegt
Wij nemen de moeite om een en ander in het Nederlands uit te leggen en dan klaagt u dat het oorspronkelijke artikel in het Engels is geschreven?
U geeft geen enkel voorbeeld van wat dan wél ‘zinvol en nuttig’ zou zijn om uit te zoeken, maar ik kan me eigenlijk geen ‘zinvol en nuttig’ onderzoek voorstellen dat geen oog heeft voor details.
Jos Van Hecke zegt
Ik waardeer zeker de moeite die ‘neerlandistiek’ doet om in andere talen geschreven artikels in het Nederlands samen te vatten of uit te leggen. Ik klaag dus niet, alleen vraag ik me af of het niet zinvoller en nuttiger zou zijn dat door neerlandici gedaan onderzoek omtrent aspecten van de Nederlandse taal ook/eveneens in het Nederlands zou kunnen worden gepubliceerd, in plaats van enkel in het Engels? Als publiceren in het Nederlands – ook als het over de Nederlandse taal zelf gaat – door beoordelingscommissies niet sterk wordt gewaardeerd omdat dit het persoonlijk prestige of de professionele loopbaan zou kunnen schaden, dan veroorloof ik mij om dit persoonlijk te betreuren en dat ook geen goede evolutie te vinden m.b.t. de waardering en het respect voor onze taal en haar gebruikers. In elk geval wordt in vele andere taalgemeenschappen een meer positieve en respectvolle houding aangenomen tegenover de eigen taal, ook als het over wetenschappelijk onderzoek gaat.
Oog voor detail – en dat is in het in dit geval zeker en vast – mag er ongetwijfeld zijn, maar een goede en evenwichtige inschatting van wat in taal meer of minder belangrijk is of kan zijn, mag er mijns inziens ook wel zijn, evenals verschillen in standpunten daaromtrent, meen ik. Sta me toe om te zeggen dat ik de mogelijke culturele, sociale of psychologische effecten van het gebruik van een ‘imperatief’ in het Nederlands nu niet direct als een zeer zinvolle en nuttige bijdrage kan zien voor het vatten van de functies van het fenomeen ’taal’ hoewel het dat misschien wel kan zijn. Het wel dan niet gebruiken van diverse vormen van persoonlijke voornaamwoorden die ‘beleefdheid’ of sociale ‘afstand’ uitdrukken bv., lijkt me daarentegen wel iets zinvoller te kunnen zijn voor eventueel nader onderzoek, niet m.b.t. één taal maar m.b.t. verschillende talen en taalculturen. Niets of niemand zegt natuurlijk dat dit zinvoller moet zijn.
Lucas Seuren zegt
Een misvatting is dat het om neerlandici gaat, terwijl onderzoekers naar het Nederlands veelal taalkundigen zijn. Om voor mezelf te spreken: mijn onderzoek is gebaseerd op het Nederlands, maar ik ben niet geïnteresseerd in het Nederlands per se. Het gaat mij om taal, hoe taal functioneert, hoe het structureel in elkaar steekt, etc. Nederlands is gewoon een vorm van data.
Publicaties in het NLs worden ook niet ondergewaardeerd omdat het de loopbaan schaadt, maar waardoor het de loopbaan schaadt. Je kunt gerust in het NLs publiceren, maar NLse tijdschriften hebben een lagere impact en dat wordt meegewogen als je als onderzoeker subsidie aanvraagt, ergens solliciteert, of als je vakgroep beoordeeld wordt bij een externe visitatie. Maar wederom, het gaat dan om taalkundigen, niet om neerlandici.
Dit staat ook los van hoe de taal gewaardeerd wordt. Sterker nog, ik zou kunnen betogen dat bevindingen internationaal willen delen van groot respect voor de taal getuigt. Het is niet anders voor Fransen, Finnen, Denen, Duitsers, Koreanen, etc. Ze publiceren allemaal over onderzoek naar hun taal in Engelstalige vakbladen.
Tot slot, de imperatief is een grammaticale constructie die in legio talen voorkomt. Sterker nog, het onderzoek wat ik eerder noemde vergelijkt de imperatief in de genoemde talen. Het is dus absoluut veelzeggend over het fenomeen taal.
Jos Van Hecke zegt
Laat mij eerst zeggen dat ik uw reactie zeer kan smaken en waarderen en dat ik ook wel begrip kan opbrengen voor de situatie waarin (taal)onderzoekers in een (Engelstalige) internationale context moeten functioneren, o.m. met betrekking tot publicaties en ‘produktiviteitsafwegingen’ door beoordelende of belanghebbende instanties of groepen. Het fenomeen ‘publicatiedruk’ (aan universiteiten) is alom gekend en wordt hier en daar ook wel
– zij het wat schoorvoetend – in vraag gesteld. Een overmatige druk blijkt immers een ongunstig effect te kunnen hebben op de kwaliteit, op de inhoud en de (maatschappelijke) functionaliteit van het gepubliceerde. Er zijn ook wel stemmen die – meer specifiek m.b.t. taal en talenonderzoek- pleiten voor véél meer aandacht voor de concrete ‘gewone’ taalgebruiker en dus ook voor publicaties (op papier of digitaal) in zijn /haar taal. Het soms gehoorde argument dat de ‘ze’ het toch niet zullen begrijpen, vind ik geen redelijk noch een geldig argument, integendeel het is een drogreden en het komt neer op een afschuiven van de eigen onmacht om taalzaken – hoe ingewikkeld ze ook kunnen lijken – bevattelijk te kunnen voorstellen en toe te lichten en ze aldus ook een veel breder maatschappelijk nut te geven.
Ik stel hier de vraag: voor wie is ’taal’ (ook in zijn brede, algemene betekenis) belangrijk, m.a.w. wie is hier eigenlijk de eerste belanghebbende? Toch niet enkel de (internationale) kring van taalonderzoekers, de universitaire gemeenschap of plaatselijke taalleraren die soms zelf de (Engelstalige) publicaties niet helemaal kunnen vatten en dus ook niet in praktische toepassingen kunnen omzetten?
Voor U is ’taal’ een geheel van ‘data’. Ik weet wel wat U daarmee bedoelt maar voor wie zijn die ‘data’ bestemd en waartoe dienen die ‘data’? Ik weet ook dat er een grote internationale vraag is naar ’taal data” voor het (commercieel gericht) onderzoek naar de ontwikkeling van robots en vooral voor het bijstellen van de huidige generaties (ver)taalmachines waarvan er tot op heden geen enkele naar behoren werkt en – als U het mij zou vragen – ook nooit naar behoren zullen werken. Mijn uitgangspunt is fundamenteel filosofisch /ideologisch/ethisch maar ik steun mij hierbij ook op eigen ervaring en inzichten in ’taal’ en concreet ook in de kennis van diverse talen.
Kijk, ik ben geen professionele taalkundige, heb ook nooit enige (hogere) schoolopleiding in talen gevolgd maar ik ben wel vrijelijk altijd al geboeid geweest door het (menselijk-fysiologisch) fenomeen ’taal’ en door de verscheidenheid in de (fonetische/lexicale/grammaticale) structuren en het (psychologisch/sociologisch/cultureel) functioneren van concrete talen en tot op zekere hoogte ook wel door de droom en het streven naar een soort ‘universele taal’, te beginnen bij de tot mislukking gedoemde ‘droom’ van Zamenhof & Co en eindigend bij het verdienstelijke maar tevens voorspelbaar dood gelopen (filosofisch-wetenschappelijk) spoor van Chomsky, zoals hij op veel latere en rijpere leeftijd ook grootmoedig zelf heeft erkend. Zoals ik al zei, ’taal’ is geen fysica of scheikunde en al zeker geen wiskunde, behalve onrechtstreeks op het vlak van de anatomie en de fysiologie van het menselijk brein.
Vanuit die visie vraag ik me soms ook af hoe taalkundigen die geïnteresseerd zijn in de ’taaldata’ van een bepaalde taal (bv. Nederlands) maar die taal niet (voldoende) kennen/beheersen, blijkbaar toch in staat zijn om daar ‘iets’ (wat?) uit te halen als de uitleg over de ’taaldata’ waarin ze geïnteresseerd zijn in een andere wel gekende taal (in concreto het Engels) wordt gegeven maar waarmee ze de (diepere) zin van de woorden of de voorbeeldzinnen in de beschouwde taal helemaal niet kunnen vatten en dus ook niet kunnen plaatsen?
Hoe kan je dan eigenlijk de ‘geest’ en het psychologisch/sociaal functioneren van de taal waarin je als taalonderzoeker geïnteresseerd bent ten gronde snappen?
Ik mag bv. 20 X een complete grammatica van het Hongaars, uitgelegd in het Nederlands, volledig lezen en herlezen, dan nog zal ik van het wezen en het functioneren van het Hongaars geen sikkepit snappen. Om het Hongaars wel enigszins te kunnen snappen en vatten, zal ik me concreet vertrouwd moeten maken met die taal (fonologie/basislexicon enz.) en dat vergt tijd, véél tijd.
Daarom nogmaals mijn vraag: wat doen taalkundigen dan met die ’taaldata’ die ze over de aan hen ongekende taal X in het Engels – bij wijze van spreken – op een rijtje gepresenteerd krijgen? Waarvoor dienen deze ’taaldata’ en wie strekken ze tot nut?
Hier ga ik stoppen en neem me meteen voor om later hier toch nog enkele algemene taal bedenkingen over die ‘imperatief’ te plaatsen, waarover het oorspronkelijk ook ging. In elk geval vind ik dit nu niet bepaald het meest essentiële, noch het meest belangrijke, noch het meest boeiende dat er in en aan ’taal’ te beleven valt. Eerst eens bekijken natuurlijk wat we precies onder het begrip ‘imperatief ‘ kunnen of willen vatten. Dat kan héél smal zijn maar dat kan ook héél breed en zelfs té breed zijn. Relativiteit is – in al zijn mogelijke betekenisinhouden – een héél centraal begrip in ’taal’, evenals het begrip ’taal’ en het begrip “begrip” zelf..