Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (115)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Een van de wonderlijkste vaardigheden die een mens kan ontwikkelen, is het gevoel voor rijm. Er doemen al meteen allerlei vragen op waarop ik nog nooit een bevredigend antwoord gelezen heb: waarom geeft rijm sowieso een gevoel van bevrediging? En waarom geldt sommig rijm dan als minder bevredigend? Waarom moet er met alle geweld iets knagen wanneer je dit sonnet van Jacqueline van der Waals leest?
Nu weet ik wat het allerdroevigst is.
’t Is niet de dood of scheiding, niet het kwaad,
Dat anderen ons aandoen, of ’t gemis
Aan aardsche liefde, niet, dat ons verlaatEn jeugd èn schoonheid, eer genoten is
Het zoet van ’t leven, niet de dwaze daad
Die men beweent in rouw en droefenis;
’t Is: als men leeft voor iets, dat niet bestaatEn nimmer heeft bestaan, en als men ’t weet
En toch dien schoonen droom niet sterven laat,
Omdat men voelt, dat alles, wat bestaat,
Niets, niets betekent, vergeleken bij
Dien éénen grootschen droom. O, dat is leed,
Waaraan ‘k niet denken durf. God helpe mij!
Er is kennelijk iets aangenaams aan dat regels aan het eind op dezelfde klanken eindigen. Wát er precies hetzelfde moet zijn, is heel precies gedefinieerd: de beklemtoonde klinker en alles wat er op volgt. Het gaat er daarbij doorgaans om hoe een en ander klinkt en niet hoe het eruitziet: kwaad rijmt op verlaat, ook al ziet een d er anders uit dan een t, en ook al rijmen kwade en verlaten niet meer op elkaar.
Natuurlijk, het geeft orde aan het gedicht, een teken dat de dichteres zich ondanks haar wanhoop toch nog in de hand heeft. En dat het dan om eindrijm gaat (er is bij mijn weten geen dichterlijke traditie waar ook ter wereld die voorschrijft dat de beginlettergreep van iedere regel dezelfde klinker moet bevatten), valt ook nog te begrijpen: de regel is nu eenmaal het belangrijkste organiserende principe van iedere poëzie, en we weten dat regels ook overal ter wereld strakker georganiseerd zijn dan aan het begin.
Maar waarom deze orde? Waarom mag dan niet de hele slotlettergreep hetzelfde zijn? Waarom moeten de beginmedeklinkers verschillen? Waarom raakt een Nederlandse lezer met een beetje kennis van de traditie hier een beetje in de war van de rijmparen is-is en bestaat-bestaat? Is dat inderdaad vooral kennis van de traditie, en weten dat er ergens om onduidelijke reden een voorschrift bestaat dat zulks verboden is (in de Franse cultuur bestaat dat voorschrift helemaal niet)? Of zit er iets in ons taalgevoel (en hebben de Fransen die voorschrift niet omdat hun taal nu eenmaal anders klinkt)?
Je zou het experimenteel kunnen toetsen door te meten wat de reactie is van Nederlandstaligen die niet op de hoogte zijn van de traditie. Dergelijke experimenten zijn bij mijn weten nooit gedaan.
Ik weet dus niet waar dat ongemak vandaan komt, in hoeverre het authentiek minder goed klinkt als bestaat rijmt op bestaat, of in hoeverre het alleen maar mijn ongemak is dat iemand een regel breekt die zij noch ik ooit heeft hoeven onderschrijven.
En verder is het zo’n mooi gedicht: deze verzuchting van angst dat je misschien wel je hele leven hebt gewijd aan een fictie – en deze uitroep aan uitgerekend God om je op dat moment bij te staan. Dan is het toch jammer om als lezer je plezier te laten bederven door een misklank die misschien wel helemaal nooit heeft bestaan.
Jan Pieter Kunst zegt
Slordige gedachte: wat “leuk” is aan rijm is m.i. dat er verschillende dingen zijn (verschillende woorden) waarin toch iets hetzelfde is (slotlettergreep). Er is daarin een miniscuul spanninkje, een klein tegenstrijdigheidje: anders en toch hetzelfde. Bij het zgn. “rijk rijm” (bestaat – bestaat) ontbreekt dat “anders en toch hetzelfde”-aspect: het is gewoon twee keer hetzelfde woord.
Verdere uitwerking laat ik over aan de literatuurwetenschappers.
Marc van Oostendorp zegt
Hier is een artikel waarin ik die gedachte een paar jaar geleden ook probeerde uit te drukken: http://ling.auf.net/lingbuzz/001843/current.pdf
In het Franse rijk rijm gaat het geloof ik om twee woorden die qua vorm wel hetzelfde zijn, maar verschillende betekenissen hebben, homoniemen.
johanna5577 zegt
@Jan Pieter: mee eens. Een dichter(es) probeert zoveel mogelijk betekenis te stoppen in zo weinig mogelijk woorden. Een woord herhalen is een kans laten liggen meer inhoud te geven, tenzij het natuurlijk de bedoeling is om juist met die herhaling een effect te bereiken. Homoniemen hebben dat nadeel (te weinig nieuwe betekenis) niet, maar hebben dan weer het nadeel dat ze het oor net iets te weinig bieden.