Door Marloes Schrijvers
promovenda vakdidactiek Nederlands (Universiteit van Amsterdam)
Begin 2017 zag ik met angst en beven de fase tegemoet waarin ik – voor de tweede keer in mijn promotieonderzoek – docenten Nederlands zou gaan werven. Ik zocht docenten die wilden deelnemen aan een interventiestudie naar de effecten van dialogisch leren in literatuurlessen op het zelfinzicht en sociaal inzicht van leerlingen in havo 4. Alleen die zin al – ‘interventiestudie’, ‘effecten’ – leek me voldoende om docenten af te schrikken, maar wat me nog meer dwarszat, was dat ene woord: werven.
Straatkrant
Op een dag in die wervingsperiode zag ik de verkoper van de straatkrant bij de Albert Heijn: hij droeg zijn rode hesje, groette me vriendelijk, wachtte of iemand eens een keer zijn straatkrant zou kopen. Ik groette terug, maar kocht geen krant. Ik had mijn vertrouwde Volkskrant al, en wat zou een straatkrant me dan te bieden hebben? Bovendien had ik geen kleingeld.
Op de fiets naar huis bekroop me het gevoel dat ik wél die straatkrant had moeten kopen. Ik meende me te kunnen inbeelden hoe de verkoper zich moest voelen: je biedt iets aan waarvan je denkt dat het interessant is, waar een ander ook iets aan kan hebben. Maar dat vraagt iets van die ander: het vertrouwde even loslaten, er tijdelijk iets naast nemen, en daar bovendien iets voor over hebben wat soms lastig te vinden is – kleingeld, of, voor de docenten die ik zocht, lesuren.
Werven: een worsteling
Gelukkig trof ik, voornamelijk via de Facebookgroep Leraar Nederlands, docenten die wilden deelnemen. Zij maakten lesuren vrij voor de lessenserie en de metingen, en namen soms een hele sectie op sleeptouw. Toch beklijft de indruk dat zo’n wervingsprocedure van toeval aan elkaar hangt, net als het aantal straatkranten dat de man in het rode hesje op een dag verkoopt: wie gaat er naar de Albert Heijn? Wie ziet het zitten om op hem af te stappen? Wie heeft er toevallig kleingeld bij zich?
Onder mede-promovendi hoor ik het regelmatig: ‘Pff, ik moet weer gaan werven.’ Het blijft voor onderzoekers een daunting task, een procedure die veel tijd kost en waardoor je je soms ongemakkelijk voelt. Van docenten – van welk vak dan ook – hoor ik juist vaak een tegengeluid: natuurlijk willen ze wel een keer aan een onderzoek deelnemen! Maar is het goed als ze te zijner tijd kijken of ze het kunnen inpassen en of ze dan aan de juiste klassen lesgeven? Kunnen ze dan hun interesse kenbaar maken, als er eens iets voorbij komt? Mogen ze mij hun kaartje of hun e-mailadres geven, dan kan ik gerust contact opnemen als ik een keer…
Wat benijd ik dan soms wetenschappers die onderzoek doen dat zich niet in klassen afspeelt, waarvoor ze via gestroomlijnde procedures studenten werven die daar course credits voor krijgen, of werken met (betaalde) participanten via MTurk van Amazon. Wat zou het mooi zijn als we een digitaal platform zouden hebben, waar docenten-met-interesse-in-onderzoek en onderzoekers-op-zoek-naar-deelnemende-docenten elkaar gemakkelijk zouden kunnen vinden.
Een platform?
Ik zie een platform voor me waar docenten kunnen aangeven dat ze openstaan voor deelname aan onderzoek. Via hun e-mailadres zijn ze direct te benaderen. Jaarlijks werken ze bij op welke school en aan welke niveaus en leerjaren ze lesgeven en en in welke domeinen ze bij uitstek geïnteresseerd zijn. Onderzoekers plaatsen een projectbeschrijving en geven aan wie ze zoeken, voor wanneer. Er bestaan vast slimme oplossingen waardoor projecten met bepaalde tags in de mailbox van docenten terechtkomen die dat onderwerp interessant vinden, en omgekeerd: onderzoekers krijgen updates over nieuwe potentiële deelnemers in hun onderzoeksdomein.
Natuurlijk roept zo’n idee tal van vragen op: waar komt het geld voor zo’n platform vandaan, en wie gaat het beheren? Wie krijgen er toegang: alleen onderzoekers en docenten, of ook studenten die bachelor- en masterscripties schrijven? En is er überhaupt vanuit de onderwijspraktijk wel belangstelling voor, of is het toch vooral iets wat het werk van onderzoekers eenvoudiger maakt?
Verbinden
De verkoper van de straatkrant kan niet zomaar aan de slag met een mobiele pinautomaat. Het zou wél makkelijker moeten kunnen zijn om docenten, klassen en scholen te verbinden met vakdidactisch en onderwijskundig onderzoek – ook met het oog op mooie woorden als valorisatie en disseminatie, of simpelweg met het oog op het verder afbreken van ivoren torens. Daarom: docenten, onderzoekers, digitale techneuten, subsidiekenners: voel je vrij om contact te zoeken als je van gedachten wilt wisselen (e-mail, Twitter, LinkedIn). Ik laat mijn ideeën even sudderen, en stop in de tussentijd toch maar weer wat kleingeld in mijn tas.
Herma van den Brand zegt
Goed idee! Ik doe mee.
WebredMiet zegt
Interessant oproep. Interessant, omdat het past binnen een beweging die ik de laatste jaren zie groeien: die van onderzoekers op zoek naar mensen uit de praktijk voor testen, experimenten, vragenlijsten. Hulp en informatie dus. Die ontdekken dat het niet zo eenvoudig is als studenten ronselen (of ‘werven’), daar rekening mee willen houden, maar toch ook hun data nodig hebben. Toevallig is er net in ‘mijn sector’, die van de vertalers, wat deining geweest over een oproep om deelnemers aan een onderzoek. De onderzoeker wilde graag freelancers uitnodigen om vertaalsoftware te testen, in ruil voor een waardebon. Dat heeft nogal wat kwaad bloed gezet bij die freelancers. Begrijpelijk, hun inkomen is afhankelijk van het aantal betaalde uren dat ze werken. Met een waardebon betaal je je facturen nu eenmaal niet. Maar het is een voorbeeld van een onderzoeker die een specifieke doelgroep nodig heeft voor zijn onderzoek en niet goed weet hoe hij die precies moet aanspreken om ze te overtuigen deel te nemen. Dat is voor beide partijen een spijtige zaak.
Nu, wat je eigenlijk wil, is een netwerk opbouwen. Een netwerk van mensen (in dit geval docenten) die graag deelnemen aan onderzoeken, en een netwerk van onderzoekers die testpersonen (in dit geval dus docenten) nodig hebben. Wel, ikzelf ben ook al een tijdje bezig om een netwerk aan vaste respondenten op te bouwen. In mijn geval gaat het om mensen – om het even wie – die het leuk vinden af en toe een taalenquête in te vullen. Met die resultaten maak ik vervolgens taalkaartjes en zo breng ik de variatie in de Nederlandse spreektaal in beeld. Ik doe dit in mijn eentje, en gratis. Ik heb ook geen platform, enkel een lijst met mailadressen. Hoe pak ik dit nu aan? Tot nu toe heb ik elke nieuwe enquête gewoon op Twitter en Facebook gepubliceerd, met de vraag die in te vullen en te delen. In mijn enquêtes staat ook altijd de vraag of de invuller in de toekomst graag nieuwe enquêtes wil invullen. Als hij of zij dat wil, kan hij zich via een link inschrijven. Zo heb ik intussen een 150-tal mailadressen verzameld. Sommigen daarvan zijn bekenden, de meeste mensen ken ik helemaal niet. Nu klinkt dat heel eenvoudig, maar het cruciale aan dit verhaal – en èlk netwerkverhaal – is dat dit tijd vraagt. Veel tijd. Het heeft me 2 jaar gekost om aan die 150 mailadressen te geraken, en eigenlijk is dat voor mijn doel nog veel te weinig. Ik zal nog wel een tijdje aan het werven blijven.
Ik bedoel hiermee dat het voor elk netwerk tijd vraagt om het op te bouwen. Tijd die studenten en promovendi meestal niet hebben, of toch niet genoeg. Je moet namelijk niet enkel werven, je moet ook goed nadenken wie je precies nodig hebt, proberen, tegenvallers opvangen enz. Die tijd ga je ook nodig hebben met een platform of een mailinglist. En een netwerk moet je ook onderhouden, anders haken mensen af. Dat betekent dat je geregeld iets van je moet laten horen, iets vertellen over je onderzoek, een tipje van de sluier oplichten. Want er moet toch iets staan tegenover de tijd en moeite die je testpersonen aan jouw onderzoek hebben besteed. Meestal horen die gewoon graag wat dat nu allemaal heeft opgeleverd. Hou daar rekening mee en vertel hen af en toe iets, heel gericht (dus niet: hier is een artikel, lees maar).
Dus: goed idee op zich, maar bedenk dat er het een en ander bij komt kijken. En dat er misschien nog andere manieren zijn dan een platform om zo’n netwerk tot stand te brengen.