Als ik jullie vraag wat jullie vinden van de zin ‘Kook de wijn en giet het in de pan’, dan denken jullie waarschijnlijk: ‘Ah, ik ben hier op Neerlandistiek, het blog waarop wetenschappers dag in dag uit aan de wereld vertellen dat alles wel zo’n beetje goed is’. En vervolgens zeggen jullie in koor: “Wat een interessante taalverandering!”
En daarmee hebben jullie het bij het verkeerde eind.
Dat blijkt uit het proefschrift Semantic versus lexical gender dat Margot Kraaikamp onlangs verdedigde aan de Universiteit van Amsterdam. In dat proefschrift beschrijft Kraaikamp het Nederlandse woordgeslacht vanuit een aantal verschillende invalshoeken. Zoals de titel al aangeeft gaat het daarbij om de spanning die er bestaat tussen twee vormen van geslacht: een volgens de betekenis (semantisch) of een volgens de toevallige keuze van het lidwoord (lexicaal).
Een klassiek voorbeeld is het meisje. Hoewel er nog wel veel mensen zijn die het meisje dat komt zeggen (lexicaal woordgeslacht: je kiest dat omdat er het staat), zeggen naar mijn indruk de meeste mensen ook het meisje zegt dat zij morgen komt (semantisch woordgeslacht: het meisje is een vrouw, en daarom gebruik je zij) in plaats van het meisje zegt dat het morgen komt (lexicaal woordgeslacht).
Een iets subtieler voorbeeld vormen zogenaamde stofnamen, die verwijzen naar massa’s: water, brood, wijn, olie. Semantisch voelen we dat soort geslachtsloze massa’s kennelijk aan als het, terwijl lexicaal de eerste twee het-woorden zijn en de laatste twee de-woorden. Vandaar dat je vrij makkelijk kunt zeggen: verhit de olie en giet het in een pannetje.
Je zou nu kunnen denken dat dit komt doordat het woordgeslacht in het Nederlands sowieso onder druk staat en dat dit dus een teken is van die erosie. In een van de hoofdstukken van haar proefschrift bestudeert Kraaikamp echter middeleeuwse kookboeken, waarin natuurlijk vaak sprake is van dit soort stofnamen. Kookboeken hebben bovendien als voordeel dat ze niet geschreven zijn om de lezer op te winden over het fraaie verzorgde taalgebruik en dus hopelijk een wat ongepolijster beeld geven van de werkelijke taal van onze voorouders. In die werkelijke taal maakten ze nog iedere dag en moeiteloos verschil tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.
Ze stelden Kraaikamp niet teleur. Ze vond regelmatig voorbeelden van semantisch geslacht in plaats van lexicaal:
- Daerna neempt witten wijn met wat verjuys, dat minghelt wel tesamen met bloemen van rijs.
(Neem daarna witte wijn met wat verjus, meng het goed samen met rijstbloem.) -
Dan neemt eenen swelch van den voorscreuen wijn matelijcken werm, dat ghij ’t lijden moecht, ende houw-et aen die side daer ghi die weedom geuoelt, ende ’t sal terstont vergaen.
(Neem dan een slok van de voornoemde wijn, matig warm, dat je het lijden kan en houd het aan de kant waar je de pijn voelt en het zal terstond over gaan.)
Ook in andere talen met een levend geslachtsverschil tussen woorden, zoals het Portugees, vond Kraaikamp dit verschijnsel terug. Het hoort kennelijk bij ons menszijn, dat we levenloze massa’s als onzijdig zien en dat we af en toe een woord liever beoordelen op wat het betekent dan hoe het in ons mentale woordenboekje staat.
Jona Lendering zegt
Er is een vergelijkbaar verschijnsel met plaatsnamen. Er was een boek dat “Rome en haar rijk” heet, hoewel “Rome” een het-woord is (“het Rome van de Renaissance” enz.). Idem voor “Parijs en haar prachtige parken” versus “het Parijs van Dumas”.
Marc van Oostendorp zegt
Dit is een (ander) bekend verschijnsel inderdaad: dat naar woorden die een collectief aanduiden relatief gemakkelijk met ‘haar’ wordt verwezen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor landennamen en andere collectieve (‘het bestuur en haar rare besluiten’). Jenny Audring heeft er een aantal jaar geleden een proefschrift over geschreven.
Jona Lendering zegt
Ach natuurlijk, dat is hetzelfde verschijnsel: een collectief. Het voorbeeld dat je noemt (“het bestuur en haar leden”) was een favoriet van mijn vader.
Maggy R zegt
Ik heb op de lagere school een trucje geleerd om met dat en die in bijzinnen niet de fout in te gaan, een passend zelfstandig naamwoord erbij denken:
-Neem een rij mannen en een rij vrouwen, laat die (mensen) vervolgens door elkaar lopen.
-Neem witte wijn en en wat verjus, roer dat (mengsel/geheel) goed door elkaar.
Ook “wat” verjus heeft invloed, je kunt makkelijker zeggen:
-Neem gelijke delen witte en rode wijn, meng die (wijn) goed door elkaar.
Maar als je in plaats van “gelijke delen” hier “wat” zou schrijven, ligt in elk geval voor mijn gevoel meer voor de hand om “dat” te mengen.
“Matig warm, dat je het lijden kan” vind ik wel een heel apart voorbeeld. In geen enkele context ben ik ooit tegengekomen “dat je die lijden kan” of “die kan je lijden”. Of het nu gaat om een bokser die de klappen, de pijn wel kan verdragen, een huizenkoper die bereid is de woekerprijs te betalen of iemand die de stank van de doerian trotseert, in alle gevallen kun je naar mijn mening niet anders zeggen dan dat “ze het wel kunnen lijden”.
Wat “het” is dat terstond zal over gaan, blijkt hier niet uit de context. De pijn? De griep? Het zweten? Het rillen? De wrat? Bij die laatste zul je eerder zeggen “die trekt wel weer weg”. Maar bij de meeste aandoeningen is het gebruikelijk om niet op het geslacht van de aandoening te letten en te stellen “dat gaat wel weer over”.
Het meest overtuigende voorbeeld is dus de slok / de wijn die werkelijk van geslacht veranderen in de mond.