Door Ton Harmsen
Persoonlijk ben ik geen liefhebber van het genre, maar ik heb wel een duidelijk beeld van wat ‘rap’ is. Het is wat eentonig gezang dat tegelijk opgewonden en treurig klinkt, maar zich gunstig onderscheidt door een enorme taalrijkdom: een vocabulaire waar noch Ilja Pfeiffer noch Louis Couperus zich (kwantitatief!) voor zou schamen, en een gevarieerd taalgebruik waar de taalkundigen helemaal gelukkig van worden. Ik geef toe dat ik dit pas sinds kort weet, nu eerder deze maand in Neerlandistiek.nl door Alex Reuneker, Vivien Waszink en Ton van der Wouden gerapporteerd werd over hun onderzoek naar het lexicon van het Nederhops. Hun bevindingen had ik voor kennisgeving aangenomen, maar nu Feike Dietz de ‘rap’ in verband brengt met zeventiende-eeuwse poëzie ben ik er toch even over gaan nadenken. Feike Dietz legt verband tussen de taal der rappers en de grammaticale diversiteit van Vondel en Hooft, die zich in hun proza inhouden maar in hun poëzie graag goochelen met negatiepartikels en naast ‘zo een mooi’ gedicht ook ‘een zo mooi’ gedicht schreven; mij lijkt dat niet verwonderlijk omdat hun (meestal jambische) metriek een zekere ritmische variatie uitlokt. Vondel en Hooft lijken mij verder niet goed te vergelijken met De Jeugd van Tegenwoordig; het is misschien aardig eens te zoeken naar zeventiende-eeuwse poëzie die dichter bij de rap staat dan de Baeto en de Lucifer.
Die is er zeker. Ik wijs graag op één voorbeeld, een zeventiende-eeuwse dichter die zich helemaal laat gaan in vorm-experimenten, absurdisme, klankrijkdom en neologismen, potjeslatijn en verbastering van medische termen. En waar vinden wij de rapper van driehonderd jaar geleden? Op de markt! De koopman die zijn waar aanbiedt moet opvallen door zijn taalgebruik, hij wil zijn publiek imponeren met een spraakwaterkanonnade. En in het bijzonder dan de kooplieden die twijfelachtige waar aanbieden, de doctor Vogels van de zeventiende-eeuwse markt: de kwakzalvers.
In de literatuur is aan kwakzalvers geen gebrek. Veel toneelauteurs hebben de lichtgelovigheid van het publiek bespot, en een beproefde manier om dat te doen is het introduceren van een kwakzalver, vaak een Duitser, die ondanks zijn merkwaardige taaltje de argeloze burger weet in te pakken en zijn geld weet af te pakken.
De auteur van Meester Kackadoris, ende een doof wijf met eyeren (1596) doet het in de taal en met het primitief-gekunstelde rijmschema van de rederijkers. De kwakzalver komt op bij het begin van de markt:
. Ick mach myn Quack-salvery beghinnen te stellen, fijn
. Want de Boeren te marckt met de karnemelck vast raecken
. Ick behoef oock wel haestig te versmellen, mijn
. Ick mach myn Quack-salvery beghinnen te stellen, fijn
. Ick sou seer gaern by de goede gesellen, zijn
. Om met haer goet sier te maecken. (vs. 1-7; ‘versmellen’ is versmelten, maar ik zou hier versnellen verwachten)
Ook Gerrit Hendricxsz van Breughel gebruikt nog een rederijkersvers in zijn Tafel-spel van eenen Quacksalver (1612) : ‘generen’ in vs. 3 rijmt op passeren en begeren; ‘den praet’ in vs. 5 op raet en staet enzovoort:
. Hier is de rechte plaets daer de luyden passeren
. Om wat veel te venten waer mijn begeeren
. Dus moet ick my generen ende soecken raet
. Eenen goede meester wel op een Aschton staet
. Want evenwel den praet, die doet het vercoopen
. Wat raet nu om het volck by een te hoopen
. Mijn mouwen op te stroopen, en schoon voort te doen (vs. 1-7)
Bredero heeft niet alleen rammelend schoolfrans maar ook schoolduits in zijn pakket. Zijn Hoochduytschen quacksalver speelt er als volgt mee:
. Anheurt vrumer burger und cauffluy jungh und alt,
. Edel ob unedel, edert sey vom was ghestalt,
. Hooch ob leech, kleyn und groot, man und weyb kumt anschouwen,
. Ghy vryers, gy vrysters, gy wenaers und weduvrouwen,
. Kumt heer vreylich by, ich brauch doch meyn kunst,
. Vor dem reycken umb geldt, den armen gaer umb sunst. (vs. 1-6)
Dat is nog maar het begin van een lange traditie: Willem Godschalck van Focquenbroch, Thomas Asselijn, en in Brussel Cornelis de Bie, allemaal hebben ze een kwakzalver op het toneel gezet. Maar nu komt de rapper. In 1685 geeft dokter Salomon van Rusting de monoloog De quacksalver op de markt uit. Deze tekst is heel populair geworden, in de loop van de achttiende eeuw zijn er allerlei bewerkingen van gemaakt. Niemand evenaart de virtuoze eruptie van 310 jambische viervoeters van Van Rusting, waarin alleen de kwakzalver het woord voert; hij spreekt zijn publiek toe met minachting en zelfspot, verbaal machtsvertoon en smerigheden, medische non-informatie en opschepperige anekdotes. Als hij zijn vakkennis opsomt gaat hij over in een onvervalste rap:
. Ik ben een Doctor wyd vermaard,
. Wiens weêrgâ nimmer was op aard.
. De Chymy, met de Pharmacy,
. Versta ik met de Chirurgy,
. ’k Versta my op extractio,
. En op de Putrefactio,
. En op de destillatio,
. En op de Cohobatio,
. So wel als maceratio,
. ’k Versta de Calcinatio,
. En de Stratificatio,
. En dan de Cementatio,
. En heete Desiccatio,
. En de reverberatio,
. Als ook de sublimatio,
. En de Coagulatio,
. En de Praecipitatio,
. So wel als de Filtratio,
. Ik ken d’ Amalgamatio,
. Daar by de Fumigatio,
. En de Rectificatio,
. Als ook de Circulatio,
. So dat ik seggen wil, aldus
. Te zyn, een expert Chimicus.
. Ik kan uyt animalibus,
. En uyt de Mineralibus,
. En de Vegatibilibus,
. En die Suppellectilibus,
. Bereiden aller wysen Steen,
. Gelyk een Boer de turf uyt Veen:
. En dat ik daar geen Goud uyt maak,
. Dat laat ik maar om dese saak:
. Het Goud wort nu als Gout bespaart,
. En dan was ’t ligt soo veel niet waart; (vs. 121-154)
.
Hij beschrijft hoe hij ‘Noach zyn recept-boek’ heeft bemachtigd, en dat hij de enige dokter is die daarvan profiteert, maar – dreigt hij – binnenkort brengt hij het terug in de Ark. Want verbranden wil hij het niet, maar evenmin gunt hij het de wereld als erfenis. En dan komt de absurdistische apotheose waarin hij met over elkaar buitelende metaforen en paradoxen afscheid neemt van zijn publiek, dat blijkbaar opstandig begint te worden:
.
. Maar of ik hier al sta, en snap,
. En wapper, als een lazarus klap;
. En of ik veel bravade maak?
. Dat doet geheel niet tot de saak.
. Ik ben bygett’ geen Charletan,
. Daarom messieurs ik schey’er van.
. Een Konstenaer wort hier begekt:
. Maar zie ik sta op mijn respekt:
. Ik salje dan ten eersten schoon
. Gaan relateeren waar ik woon;
. ’k Woon in de korte Lange-straat,
. Daar Otje na de Vliegen slaat.
. Daar sit de schele Blindeman,
. En haspelt neutjens in een Kan
. Een kort, dik, vet, lang, mager Wijf
. Woont naast myn deur; daar is gerijf
. Van alles, watje niet begeert;
. Wijl nemo daar veel gelt spendeert;
. In’t voorhuys brant een leere lamp,
. Die maar gevult is, met de damp
. Van myne Medicamina:
. Nu heb ik uyt, adieu, ik ga.
. Maar eer ik noch na huys toe stap,
. Daar is een glasen Wenteltrap;
. Die gaatmen op na myn Studoor.
. Myn Huys-knecht is een witte moor:
. Die schoon hy doof is, all’ verstaat,
. Wat dat een dood man met hem praat.
. Wie my van doen heeft haal my strak,
. So sal ik loopen als een Slak. (vs. 281-310)
Salomon van Rusting: De quacksalver op de markt (1685) is uitgegeven door Marti Roos op de site van de opleiding Nederlands in Leiden:
http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Renaissance/RustingQuaksalver1685.html. Daar zijn ook de bewerkingen in almanakken van 1700 en 1774 te vinden.
Michel de Gruijter zegt
Prachtig om weer eens van deze drekpoëet – kwalificatie van zijn collega Langendijk – te horen. In de bronbeschrijving klopt zijn naam overigens niet. Voor het leven van (en daarmee de taal van) de straat kun je bij hem in meerdere werken goed terecht. Daarnaast zou het mooi zijn als de Kat in ’t Vagevuer (ca. 1696) eens beschikbaar zou komen. In dat verhalende werk vertelt Kol, de kat van de dokter, aan Puisje, de kat van de buren, dat hij in het vagevuur is geweest. Daar discussieerden allerlei beroemdheden, zoals Aristoteles en Descartes, en pausen Bonifatius VI en Clemens IV. Zo kan de auteur maatschappijkritiek handig verpakken. Af en toe is hij regelrecht grappig, vooral als blijkt dat de dokter een steentje tegen de kop van Kol schopte waarna de kat van een paaltje viel. Puisje: dus het was maar een droom? Je hebt alles verzonnen! De dokter eindigt: ‘Gy die dees Kattendroom gelezen/ Hebt, als ik daadlyk ook noch dee/ Wil je evenwel in ’t vagevuur wezen/ Spreek my niet aan ik wil niet mee.’
Ton Harmsen zegt
Die kattendroom zal ik graag bij de kwakzalver publiceren (heb je daar een tekst van?), eerst staan de Homerusbewerkingen van Salomon van Rusting op het programma. Waar ik die Samuel vandaan haal is mij een raadsel, maar ik heb er weer Salomon van van gemaakt. Bedankt, Ton Harmsen
Michel de Gruijter zegt
Die kattendroom zit in de heruitgave van de Vol-geestige werken uit 1698 en ook in die uit 1712. Deze zijn niet full text beschikbaar. Scans van UBA-ex. OTM: OK 62-1887 (Jan ten Hoorn, Amsterdam 1698, deel 2, pp.1-189) staan op Googlebooks: https://books.google.nl/books?id=xL5kAAAAcAAJ&hl=nl. Een onafhankelijke uitgave is er mogelijk niet geweest. Een titeluitgave bevindt zich in de UBA. Daarvan bestaat geen scan. Mocht je je transcriptie willen delen, dan zullen we deze met plezier op de DBNL-website publiceren.