Door Marc van Oostendorp
Wat zou jij zeggen: ‘de kleine rode stoel’ of ‘de rode kleine stoel’? Vrijwel iedereen kiest hier voor de eerste vorm – de tweede klinkt vreemd. Ook in andere talen is dat de volgorde die de voorkeur geniet: ’the small red chair’ is beter dan ’the red small chair’. (In het Frans ligt het daar wat anders omdat sommige bijvoeglijk naamwoorden voor het zelfstandig naamwoorden kan staan: in ‘la petite chaise rouge’ geeft dat weliswaar dezelfde volgorde, maar dat is min of meer toevallig.)
Zulke toetsjes kun je doen voor allerlei paren bijvoeglijk naamwoorden: ‘de dappere oude vrouw’ klinkt natuurlijker dan ‘de oude dappere vrouw’, ‘het ronde stenen tafeltje’ beter dan ‘het stenen ronde tafeltje’. En ook hier geldt weer: als je deze woordgroepen in een andere taal vertaalt, kan de volgorde van de bijvoeglijk naamwoorden behouden blijven.
Wat bepaalt die voorkeur?Al sinds het eind van de 19e eeuw proberen taalkundigen te achterhalen wat er precies in de betekenis van bijvoeglijk naamwoorden zit dat deze volgorde bepaalt.
Voor een nieuw artikel in het nieuwe tijdschrift Open Mind heeft een taalkundige Gregory Scontras samengewerkt met de psychologen Judith Degen en Noah Goodman om een antwoord te vinden: het ligt aan de mate van subjectiviteit van het bijvoeglijk naamwoord. Hoe subjectiever een bijvoeglijk naamwoord, des te verder komt het van het zelfstandig naamwoord te staan. Klein is subjectiever dan rood (mensen verschillen eerder van mening over de vraag of iets klein is dan of het rood is), en dus zeg je kleine rode stoel.
Scontras en zijn collega’s gebruikten daarvoor een paar betrekkelijk eenvoudige online-experimenten: één waarin ze aan deelnemers vroegen aan welke volgorde ze de voorkeur gaven, en één waarin ze vroegen om een punt te geven voor de ‘subjectiviteit’ van een bijvoeglijk naamwoord. De eerste vraag gaf, zoals verwacht, een duidelijke schaal:
‘Dimension’ staat hier voor bijvoorbeeld groot en klein, ‘value’ voor goed en slecht, leeftijd voor oud en jong, ‘physical’ voor hard en zacht, ‘shape’ voor rond en vierkant, ‘color’ voor rood en grijs, ‘material’ voor stenen en ijzeren. Je kunt door die bijvoeglijk naamwoorden willekeurig te combineren zelf merken dat zij inderdaad bij voorkeur in deze volgorde staan, en dat dit gevoel scherper wordt naarmate twee bijvoeglijk naamwoorden verder uit elkaar staan op deze schaal.
Het bleek ook precies te kloppen met de mate van subjectiviteit die de proefpersonen toekenden aan verschillende bijvoeglijk naamwoorden:
Waar die menselijke neiging om subjectieve bijvoeglijk naamwoorden verder weg van het zelfstandig naamwoord te zetten vandaan komt, weten we niet, geven de auteurs toe. In ieder geval is het volgens hen een voorbeeld waar een ‘algemeen cognitief principe’ (het verschil tussen subjectief en objectief) de taal bepaalt. Ik weet niet zeker of het waar is, omdat ik niet begrijp hoe je het verschil tussen subjectief en objectief kunt toetsen zonder gebruik te maken van taal. Misschien is het wel andersom, en kan de mens alleen een gevoel voor dat soort zaken ontwikkelen dankzij de taal.
Peter-Arno Coppen zegt
Volgens mij is dit vrijwel exact wat Van der Lubbe in 1968 ook al gevonden had, maar hij had er ook een verklaring voor, namelijk dat het om de eigenschap ‘inherent’ gaat: de adjectieven die eigenschappen uitdrukken die vaster met het object verbonden zijn, staan er bij voorkeur dichter bij. Het materiaal is onlosmakelijk verbonden met het object, maar een subjectieve esthetische beoordeling hoort meer bij de waarnemer.
Marc van Oostendorp zegt
In het artikel in Open Mind wordt de verklaring dat het om een ‘inherente’ eigenschap zou gaan ook genoemd (maar Van der Lubbe niet, het is kennelijk een idee dat internationaal bij meer mensen is opgekomen; het artikel reikt bibliografisch zelfs tot de 19e eeuw), maar er wordt (dus) aangetoond dat de schaal ‘objectief’/’subjectief’ een betere verklaring biedt.
Peter-Arno Coppen zegt
Ik heb nu het Supplementary Material gelezen, waar de voorspellende waarde van ‘inherentness’ vergeleken wordt met die van ‘subjectivity,’ en ‘inherentness’ doet het inderdaad heel slecht. Ik krijg echter een heel ongemakkelijk gevoel bij dat experiment. De proefpersonen moesten eerst een relatieve-oordelentest doen waarbij ze uitspraken deden over de subjectiviteit of inherentheid van adjectieven, en daarna een soortgelijke test over de geprefereerde volgorde. Het oordeel over inherentheid was gebaseerd op de vraag “how essential the adjective is to the meaning of the noun which it modifies, that is, how substantive or inherent the adjective seems in its meaning.” Dat lijkt me ten eerste een stuk complexer dan de vraag hoe subjectief of objectief een betekenis is (dan zou ik ook chaos verwachten), en ten tweede dekt ‘essential to the meaning of the noun’ mijns inziens de lading niet. Als je mij vraagt hoe essentieel het woord ‘houten’ is bij ‘kistje,’ dan denkt ik: een kistje kan ook best van metaal zijn, of van kunststof, dus dat valt wel mee. Maar als ik een kistje vandaag mooi vind, dan vind ik dat morgen ook nog. Dus mooi is voor mij een stuk essentiëler.
De inherentheid waar Van der Lubbe (en ik denk ook Whorff) om gaat is volgens mij eerder overlappend met objectiviteit. Het materiaal van het kistje is onveranderlijker in de tijd en onafhankelijker van de waarneming door verschillende personen. Het materiaal hoort sterker bij het kistje dan de schoonheid. Een kleur kan heel goed objectief zijn, maar je kunt het kistje in een andere kleur overschilderen.
Het artikel meet naar mijn idee de overeenkomst tussen het oordeel van mensen over een eigenschap en hun oordeel over de volgorde. Als die niet overeenkomt, kan dat ook betekenen dat het oordeel over die eigenschap onbetrouwbaar is. Daar lees ik geen discussie over.
Een ander punt wat de auteurs volgens mij onbesproken laten is het volgende: aan het begin merken ze op dat de preferente volgorde van adjectieven voor het substantief in talen waar het adjectief achter het substantief staat gespiegeld is. Aan het einde komen ze dus uit op de voorspellende waarde van een schijnbaar absolute eigenschap van het adjectief (subjectief – objectief). Als een absolute eigenschap de volgorde van adjectieven zo goed voorspelt, waarom is die volgorde dan in die andere talen gespiegeld? Dat moet toch te maken hebben met een eigenschap die gerelateerd is aan het substantief zou je zeggen. Dus ‘rode’ en ‘houten’ in relatie tot ‘kistje.’ Maar als je je afvraagt wat de subjectiviteit van een adjectief in relatie tot het substantief is, dan kom je toch op iets uit dat verdacht veel lijkt op inherentheid.
Marc van Oostendorp zegt
Ik ben het met je eens dat het laatste woord hier nog niet over is gezegd en vooral dat de gevolgde methode van een en ander voorleggen aan de Mechanical Turk een beetje armoedig is. Wat mensen aanvoelen als ‘subjectief’ blijkt een redelijke voorspeller te zijn van de volgorde.
Alleen je laatste alinea volg ik niet zo goed. Ik zou zeggen: als het waar is dat de volgorde in talen met postnominale adjectieven gespiegeld is, laat het zien dat de relevante dimensie niet ‘links-rechts’ is, maar een soort haakjesstructuur. Hoe jou dat vervolgens leidt tot ‘inherentie’ snap ik eenvoudigweg niet.
Overigens is bij mijn weten de claim dat de volgorde van adjectieven in NA talen gespiegeld is aan die in AN talen op zich al te simpel. Bij mijn weten bestaan er ook talen waarin de volgorde links-rechts juist dezelfde is. Het Iers zou een voorbeeld zijn van een dergelijke taal: ‘cupán múr uaine’ betekent letterlijk ‘kop groot groen’. Er valt, ook in dit opzicht, dus nog wel meer over een en ander te zeggen. Wel is geloof ik de generalisatie zo dat er twee volgordes bestaan: de hier genoemde en een spiegelbeeldige; maar los van focus e.d. bestaan er geen andere.
Peter-Arno Coppen zegt
Mijn redenering in die laatste alinea is natuurlijk ook een simplificatie. Je zou inderdaad veronderstellen dat het (als het inderdaad gespiegelde volgorde is) een soort haakjesstructuur is, met het zelfstandig naamwoord als kern, en dan één voor één de adjectieven eraan gehecht (alles links of alles rechts). De eerst aangehechte adjectieven staan dan het dichtst bij het substantief. Als het dus om subjectief/objectief gaat, worden eerst de objectievere aangehecht en pas op het einde de subjectievere. Maar waarom zou dat zijn? Dan denk je toch dat die objectiviteit gerelateerd is aan het substantief. Zoals ik eerder opmerkte: kleur en materiaal is allebei enigszins objectief vast te stellen, maar van een houten kistje maak je niet zo makkelijk een ijzeren, en van een rood wel een blauw.
Wat ik eigenlijk bedoel (geloof ik nu) dat in een taalkundige beschrijving die volgorde gerelateerd moet worden aan de volgorde waarin de adjectieven aan het substantief gehecht moeten worden, terwijl in het artikel gedaan wordt alsof het iets lineairs is dat niets met dat substantief te maken heeft.
Marc van Oostendorp zegt
Ik snap wat je bedoelt, denk ik. Het is een beetje alsof ‘houten stoeltje’ een nieuw nomen vormt, waar je dan ‘rode’ aan kunt toevoegen. Er blijft in ieder geval, zoals mijn favoriete zinsnede uit de vakliteratuur luidt, ‘nog veel onderzoek nodig’.
Rikjetikje zegt
Zou het kunnen dat subjectieve bijvoegelijke naamwoorden vooraan komen omdat ze meer informatiewaarde hebben? Dat het stoeltje rood is, daar zijn we het waarschijnlijk snel over eens. Dat ik ‘m lelijk vind, is belangrijker in mijn boodschap “Het lelijke rode stoeltje”.
Maggy R zegt
In sommige situaties lijkt het mij vanzelfsprekend de omgekeerde volgorde te hanteren, b.v. een rij van 7 lelijke stoeltjes waarvan eentje rood zou ik “het rode lelijke stoeltje” noemen. In een rij van 7 rode stoeltjes waarvan er maar eentje lelijk is, is “het lelijke rode stoeltje” voor de hand liggender. m.a.w. de meest onderscheidende eigenschap eerst.
Lucas Seuren zegt
Dat werkt alleen, lijkt mij althans, als er al is vastgesteld dat het zeven lelijke stoeltjes zijn. Als iemand vraagt op welke stoel hij moet gaan zitten, en je zegt, het RODE lelijke stoeltje heb je wel wat uit te leggen.
Dus dan is er de dimensie van wat hierboven al is genoemd, dat die dimensie van lelijkheid inherenter is aan het object dan dat het rood is.
DirkJan zegt
Het onderzoek was kennelijk al opgezet om te achterhalen of het inderdaad om een mate van subjectiviteit ging. Geheel andere redenen bleven hierdoor buiten het zicht. De onderzoekers kunnen gelijk hebben, maar als je niet kan aangeven waarom mensen het doen, dan maakt dat het resultaat voor mij ook twijfelachtig. “De kleine dikke bakker.”
DirkJan zegt
Twijfelachtig is niet het goede woord dat ik bedoelde, ik denk eerder aan ‘raadselachtig’.
Marcel Plaatsman zegt
Het lijkt mij een werkbare verklaring, maar inderdaad zijn andere verklaringen ook het onderzoeken waard. Zelf zou ik het bijvoorbeeld aardig vinden om te zien hoe talen die geen onderscheid tussen bepaald en onbepaald kennen, en dus kennelijk minder waarde hechten aan de notie “al bekend bij de toehoorder of niet”, in dezen even voorspelbaar blijken als talen die zo’n onderscheid wél hebben. Je zou immers ook kunnen veronderstellen dat die volgorde met de “nieuwheid” of onverwachtheid van het gezegde samenhangt (wat verder ook niet onverenigbaar is met de idee van “objectief” vs. “subjectief”).
Bij “houten” speelt in het Nederlands denk ik ook nog mee dat deze stofnaam de uitgang -en heeft. “Een houten rood stoeltje” zou, zelfs in de al aangehaalde situaties waarbij je mag rommelen met de volgorde, mijn mond niet uitkomen.
Henk zegt
Misschien nog een leuke observatie: je hebt van die morfemen waarvan niet helemaal duidelijk is of ze nou prefixen of bijvoeglijke naamwoorden zijn, zoals ‘mini’. Ik kan tenminste zeggen: “Dat autootje is wel heel erg mini”.
Het gekke is dat dat ‘mini’, dat min of meer synoniem is met ‘klein’, zich in zo’n adjectievenreeks wel als prefix blijft gedragen. Het houdt de prefixklemtoon en het moet direct voor het nomen blijven staan. Ik vind ‘*een mini rood autootje’ tenminste nogal gek, maar ‘een rood mini-autootje’ wel heel gewoon.
‘Super’ is ook zo’n gek ding. Dat is min of meer synoniem met ‘fantastisch’, maar de positie in de reeks is wel verschillend:
Dat autootje is fantastisch.
Dat autootje is super.
een fantastisch rood autootje.
*een super rood autootje. (de * uiteraard in de bedoelde betekenis waarbij ‘super’ op ‘autootje’ slaat)
*een rood fantastisch autootje
een rood super-autootje
Als je die gekke dingen combineert, houden ze wel de volgorde van gewone adjectieven aan:
een fantastisch klein autootje
een super-mini-autootje
*een klein fantastisch autootje
*een mini-super-autootje
Maar bij zo’n combinatie kan ik bijna geen gewoon adjectief meer als derde element toevoegen, terwijl dat bij twee gewone adjectieven wel vrij goed kan:
een fantastisch klein rood autootje
??een rood super-mini-autootje