Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (122)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Het woord cijfercent verdient bredere verbreding. Of je het nu zoekt op Google, op Delpher, of in de DBNL, je vindt altijd en alleen maar dezelfde tekst, een bekend sonnet van Albert Verwey:
De koopman zit op zijn kantoor en somt,
Bij ’t gele licht der lamp, de winst van ’t jaar:
Hij telt zijn posten preev’lend bij elkaar,
En cijfert, tot zijn rug zich dieper kromt,Daar de balans niet sluit; – hij peinst en gromt
Half binnensmonds, en met verstoord gebaar
Telt hij opnieuw, ontstemd om ’t zoeken naar
Een cijfer-cent, die niet te voorschijn komt; –En ál zijn winst vergeet hij, niet te vreê
Vóór ’t vinden van het cijfer van een cent: –
Zijn kast is vol met hoopen klinkend goud:Ik ben bevreesd dat ik soms óok zoo deê,
En centen cijferend mij heb ontwend
’t Gouden geluk te zien dat ‘k overhoud.
Verwey is dé Nederlandse theoreticus van het sonnet. Niet dat hij zich daarbij altijd even duidelijk uitdrukte. Hier is bijvoorbeeld een definitie van het genre die hij in 1912 gaf:
Eén strofe, waarin door de verhouding van grondslag en keer de evenwichtigste geleding getroffen schijnt – grondslag en keer die elk door hun verdeeling in tweeën den voortgang van de beweging, eerst stijgend, dan dalend, tegelijk mogelijk maken en begrenzen, – is het sonnet voor elke schakeering van rust waarin zich het stroomend gevoelsleven een oogenblik vermag op te heffen en te verbizonderen de aangewezen voorteekening.
Het genre was volgens Verwey vooral bedoeld om één moment te vangen, een beslissend moment van inzicht, een moment van “de blijmoedige overgave van een bewogen maar zich handhavend evenwicht (…), – het moment van dat evenwicht en niets anders.”
Grappig genoeg gaat dit sonnet, een van Verweys beroemdste, zelf over iemand die veel te krampachtig op zoek is naar “balans”, op zoek naar die ene “cijfer-cent”.
Dat woord verdient vaker gebruikt te worden, zowel om zijn figuurlijke als om zijn letterlijke betekenis. Figuurlijk: omdat we hoognodig een beeld nodig hebben voor dit algemeen menselijke gevoel (‘ik heb me mijn hele leven alleen om cijfercenten bekommerd, en de hopen klinkend goud laten liggen’). En letterlijk: in Verweys tijd waren normale centen nog tastbare schijfjes metaal, maar wie heeft die dingen nu nog ooit in handen? En de banken zijn steeds meer aan het aandringen op het verdwijnen van álle tastbare centen.
We hebben over een paar decennia waarschijnlijk alleen nog cijfercenten, en nergens nog hopen klinkend goud.
Laat een reactie achter