Door Marc van Oostendorp
Wat is het verschil tussen klerenwinkel en kleermaker? Je kunt op de een of andere manier niet kleerwinkel zeggen of klerenmaker; ik in ieder geval niet. Of om nog preciezer te zijn: ik heb het idee dat ik wel klerenmaker zou kunnen zeggen, maar dat zou dan net een wat andere betekenis hebben dan kleermaker, bijvoorbeeld een wat minder professionele, van iemand die zomaar voor de lol allerlei kleren maakt.
Kleerwinkel kan ik niet zeggen, maar het staat wel op Google (vooral, maar niet uitsluitend, op Belgische internetdomeinen). Marijke De Belder publiceerde onlangs een nieuw artikel over dit soort samenstellingen <hier achter een betaalmuur; hier een oudere, maar gratis versie>.
Volgens De Belder is het verschil tussen klerenwinkel en kleermaker dat in het eerste geval het eerste lid kleren een echt zelfstandig naamwoord is. In het tweede geval is kleer een zogeheten ‘wortel’ – iets wat nog niet echt zelf een woord is, maar dat alleen wordt door het achtervoegsel –en aan toe te voegen.
Ze gaat helaas niet in op woorden als eierschaal.
Eier is namelijk geen volledig woord (het heeft net als kleer een uitgang –en nodig), maar het is natuurlijk ook niet het kleinst mogelijke woorddeel, en als zodanig niet echt een wortel. Dat zou immers eerder ei zijn. Voor kinder (in kinderspeelplaats) geldt net zoiets: het zit tussen kinderen en kind in.
Ei vind je trouwens ook in samenstellingen; dat lijkt verplicht als het bijvoeglijk naamwoorden betreft (eigeel, eivormig en eivol), maar ook eischaal en eisalade zijn op internet te vinden. Dat geldt ook voor de vorm eierensalade, al vind ik die wel een beetje gek klinken; misschien omdat je dan al die toonloze e’s op rij krijgt, zoals De Belder opmerkt over hersenenscan.
Je zou misschien kunnen zeggen dat eier een speciale vorm van de wortel is, die alleen in meervoudige betekenissen en in samenstellingen gebruikt wordt, en niet bijvoorbeeld in verkleinwoorden, want je zegt eitje en niet eiertje. Voor kleer en hersen geldt dan natuurlijk eigenlijk net zoiets – behalve dat die geen enkelvoudige vorm hebben.
Maggy R zegt
Ik heb er geen diepgaande studie naar gedaan, ik heb een aangeboren hekel aan Duits, maar ik meen min of meer een wetmatigheid te herkennen bij onzijdige woorden die in het Nederlands een meervoud op -eren hebben en in het Duits op -er (behalve Dativ -ern). Zou het kunnen dat onze voorouders in eerste instantie datzelfde meervoud gebruikten maar het op een gegeven moment niet meer op een “gewoon Nederlands” meervoud vonden lijken? Zouden ze die dativvorm verbasterd hebben omdat die “lekker Nederlands” klonk met op het eind een -en klank? Of zouden ze gewoon ons meest gebruikelijke meervoud erachter zijn gaan plakken? Hoe deze geschiedenis is verlopen, kan ik niet in etymologische woordenboeken vinden. Wel in Philippa dat het daar “boerderijwoorden” worden genoemd. Bij ei worden de voorbeelden kalf, hoen, lam genoemd. Inderdaad woorden die je op boerderijen kunt tegenkomen. Tja, rund, been, blad en goed kun je ook wel op de boerderij plaatsen, maar kind, kleed, rad, lied, gemoed, gelid …?
Even Google geraadpleegd en die leverde als eerste vondst dit lijstje met 62 boerderijwoorden op http://www.themapalet.nl/wp-content/uploads/2015/09/Boerderijwoorden.pdf waarvan zegge en schrijve één met meervoud -eren, nl. ei. Okee, boerderijwoorden lijkt me dus een vreemde term maar dat is eigenlijk off topic.
Van veel van mijn voorbeelden lukt het me samenstellingen te maken met de enkelvoudige vorm en de -er- vorm, waarbij ik sterk de indruk krijg dat we onbewust toch steeds naar enkelvoud/meervoud kijken, net als bij de vroegere tussen-n-regel. Een rundertransport behelst meerdere runderen, in het runderbouillonblokje en de runderworst zal ook het DNA van meerdere dieren te vinden zijn, maar je lapje rundvlees is echt van één dier gesneden.
Een paar uitzonderingen: liederenbundel heeft het dubbelmeervoud, gemoedsrust krijgt een tussen-s … en met gelid heb ik helemaal geen samenstelling kunnen maken.
Daan Wesselink zegt
Ik vind zowel ‘gelidbeentje’ (kootje) als ‘geleedpotige’. Dat het meervoud van ‘ei’ vroeger iets als ‘eier’ was, klopt denk ik.
Gherardus Havingha zegt
Hetzelfde bij: “Kind” (ev) -> “Kinder” (mv).
“Eieren” en “Kinderen” is dus eigenlijk dubbel meervoud…
Maggy R zegt
kalf > kalveren
hoen > hoenders / hoenderen
lam > lammeren
rund > runderen
been > beenderen
blad > bladeren
goed > goederen
kleed > klederen
rad > raderen
lied >liederen
gemoed > gemoederen
gelid > gelederen
Het lijkt me allemaal van hetzelfde laken een pak.
Daan Wesselink zegt
Interessant! Een speciale meervoudswortel klinkt heel redelijk.
Eerst dacht ik dat ‘Kleer’ en ‘hersen’ duidelijk anders waren dan ‘eier’, omdat de verkleinwoorden ‘kleertje(s)’ en ‘hersentje(s)’ wel gebruikt worden. Toen kwam ik dit tegen (https://tinyurl.com/lhylh3f). Van Wijk toont een verschil aan tussen de verkleinwoorden in het enkelvoud, e.g. ‘een huisje met een rood dakje’ en meervoud, e.g. ‘die huizen daar met kleine daakjes’ (of ‘dagje uit’ vs ‘een paar daagjes op vakantie’). Hier zou ik ‘daak-‘ vergelijkbaar met ‘eier-‘ een meervoudswortel noemen. Omdat ‘kleren’ en ‘hersenen’ altijd in het meervoud voorkomen, volgt dit hetzelfde systeem. Ik vind dat ‘eiertjes’ nog steeds vreemd klinkt, maar in ieder geval lijkt het meer voor te komen dan ‘eiertje’. Kortom, als zulke oude meervoudsvormen (door umlaut) als wortel kunnen blijven bestaan, moeten ze dat ook kunnen voor wortels met belegen meervoudsuitgangen.
Dat bijv. naamwoorden schijnbaar anders zijn dan samengestelde zelfst. naamwoorden, verbaasde me. Ik heb een tegenvoorbeeld gevonden. Bijvoeglijk naamwoorden die wel de “meervoudswortels” gebruiken zijn de woorden die eindigen in ‘-achtig’, e.g. kinder-, eier-, runder-, hoenderachtig. NB Andere woorden de gewone wortel wordt gebruikt, e.g. mensachtig, in plaats een meervoudsvorm.
Dat twee toonloze e’s het gebruik van ‘eierensalade’ en ‘hersenenscan’ fout doet klinken, vind ik geen voldoende verklaring. Allereest heeft ‘-scan’ bij andere woorden ook geen meervoudsvorm, e.g. ‘irisscan’ (zie https://tinyurl.com/mnyjbh2
voor ‘salade’). Daarnaast zijn er genoeg samengestelde woorden waarbij die schwa’s geen probleem zijn, e.g. ‘wasmiddelenfabrikant’. Het probleem lijkt hem eerder te zitten in de meervoudswortel plus –uitgang. Alhoewel, voor zover ik kan bedenken, gebruikt ‘goed’ nooit de meervoudswortel ‘goeder-’, maar e.g. goederentrein en –stroom.
Wat betreft het verschil tussen ‘kleer’/’kleren’ in ‘-winkel’ en ‘-maker’, leg je dat niet zelf al uit? Zowel ‘-winkel’ als ‘-maker’ zijn ontzettend productieve woorden, zodat je m.i. best dingen kan zeggen als ‘nasimaker’, ‘gebakken-bananenwinkel’ en inderdaad ‘klerenmaker’. Het voelt alleen minder echter echt dan een professioneel kleermaker. Overigens zeg ik normaal zelf geen ‘klerenwinkel’, maar ‘kledingwinkel’.
DirkJan zegt
Er is natuurlijk wel een hele trits woorden die zowel met kleer als met kleren kunnen beginnen: kleerkast/klerenkast, kleerborstel/klerenborstel, kleerhanger/klerenhanger en nog een aantal.
Wouter van der Land zegt
Wanneer is het woord ‘kledingwinkel’ geïntroduceerd? Ergens in de negentiende eeuw? Men had toen denk ik heel goed voor de vorm ‘kleerwinkel’ kunnen kiezen en dan zou dat nu heel natuurlijk aanvoelen. Ik vermoed dat ‘kledingwinkel’ bewust werd gebruikt als alternatief voor de ambachtsman en dat er daarom voor een nieuwe samenstelling werd gekozen. (‘Wielrijderswinkel’ voelt ook raar.)