Door Marc van Oostendorp
Moet een dialectoloog zich inspannen om de Nederlandse dialecten te behouden? Dr. Jo Daan (1910-2006), hoofd van de afdeling Dialectologie van het latere Meertens Instituut – vond van niet. Vandaag is haar 107e geboortedag. In de jaarlijks verschijnende Mededelingen van het instituut voor dialectologie, volkskunde en naamkunde schreef ze in 1969 dat dialectologen “in eerste instantie wetenschappers” waren die zich bezig hielden met “het verzamelen en uitwerken van bandopnamen” om de “regionale en sociale dialecten” te leren kennen.
In een notendop gaf Daan daarmee haar programma. Ja, ze was betrokken bij de sprekers van de dialecten die ze onderzocht. Maar ze was in de eerste plaats onderzoeker, die als belangrijkste doel had om de wetenschap vooruit te helpen, en die daarbij oog had voor de nieuwste technieken – de bandrecorder – en de nieuwste ontwikkelingen in de taalwetenschap – zoals de sociolinguïstiek, die zich minder bekommerde om geografische taalverschillen en meer om sociale.
Te vlug en te modern
Hoewel ze al rond de zestig was, kwam Daan tussen 1968 en 1973 aantoonbaar tot bloei. Ze had al sinds de jaren dertig voor P.J. (Piet) Meertens (1899-1985) gewerkt, maar waarschijnlijk werd het later naar hem genoemde instituut pas een aangename plaats voor haar toen hij met pensioen ging en werd opgevolgd door de naamkundige D.P. (Dick) Blok (1925).
Door Meertens had Daan zich altijd belemmerd gevoeld: ze vond hem conservatief en had bijvoorbeeld lang moeten bakkeleien voor ze inderdaad een bandopnameapparaat had mogen bestellen voor het veldwerk. Meertens vond dat je ook wel ter plekke aantekeningen kon maken. In een interview zei hij ooit over Daan dat ze wat hem betreft “te vlug en te modern” was en dat dit weleens tot botsingen leidde. Waaraan hij overigens toevoegde: “zonder haar zou er van dat dialectwerk weinig terecht zijn gekomen”.
Talent voor veldwerk
Daan was opgeleid door Louise Kaiser (1891-1973), een fascinerende pionier op het gebied van experimenteel taalonderzoek, die aan de Universiteit van Amsterdam een heus fonetisch laboratorium had ingericht. Daan begreep precies waarom het nodig was om apparaten te gebruiken: je kón eenvoudig niet in een keer alle details horen, daarvoor moest je op zijn minst een aantal keer terug luisteren. Zo merkte je ook dat de dialecten lang zo snel niet verdwenen als men weleens dacht: “Het viel telkens weer op,” schreef Daan in 2000 in het, ondanks de titel, autobiografische Geschiedenis van de dialectgeografie in het Nederlandse taalgebied, “dat de herkomst ook van de standaardspreker die alle dialectresten verloren lijkt te hebben, voor een scherp gehoor herkenbaar blijft.”
In de jaren rond 1970 plukte Daan de vruchten van haar tomeloze inzet. Ze was met van alles en nog wat bezig. In 1969 verscheen in de eerste plaats haar imposante deel Noord-Holland van de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND), een indrukwekkend voorbeeld van Daans talent voor veldwerk. Al in de tweede helft van de twintigste eeuw werd er door sommigen vanuit gegaan dat er behalve in Westfriesland en Wieringen nauwelijks dialect werd gesproken in Noord-Holland, maar Daan laat zien hoeveel verschillen er nog zijn.
Pijltjesmethode
Nóg vernieuwender was het (samen met D.P. Blok, eigenlijk voor een breed publiek geschreven) Van Randstad tot landrand, waarin een kaart werd gepresenteerd die sindsdien als standaard is gaan gelden. De kaart was niet gebaseerd op traditionele vergelijkingen van oppervlakkige klankovereenkomsten, maar door sprekers in allerlei regio’s zelf te vragen welke omliggende dialecten ze als ‘hetzelfde’ beschouwde – de ‘pijltjesmethode’, zo genoemd omdat je tussen dialecten die zo ‘hetzelfde’ waren een pijltje zette.
Een paar jaar later, in 1972, verscheen nóg een atlas – indertijd de core business van het Meertens Instituut – en daarin werd weer een andere moderne methode gebruikt, te weten die van de fonologische analyse: de door Daan samen met haar medewerkster M.J. Francken gemaakte Atlas van de Nederlandse Klankontwikkeling
Frequentielijst
Die atlassen mochten dan officieel Daans belangrijkste taak zijn, het was niet het enige waarmee ze bezig was. Ze had midden jaren zestig tijdens een bezoek aan Amerika veel gegevens verzameld onder geëmigreerde Nederlanders – er zou pas in 1987 een boekje over verschijnen, maar ze moet er toen al aan hebben gewerkt. Tijdens dat bezoek raakte ze bovendien onder de indruk van de nog relatief jonge Amerikaanse geleerde William Labov, de vader van de sociolinguïstiek, wiens werk Daan in Nederland geïntroduceerd heeft: ze bracht hem er in deze periode toe Nederland te bezoeken – zijn eerste reis naar ons land. Bovendien was ze in deze jaren actief betrokken bij een van de eerste projecten op het gebied van de computertaalkunde: een frequentielijst waarin met behulp van de computer werd geteld hoe vaak woorden in kranten, tijdschriften, enz. werden gebruikt.
En dan was Daan ook nog hoofd van een bloeiende afdeling Dialectologie van het Meertens Instituut. Je krijgt de indruk dat ze haar medewerkers – waaronder bekende taalkundigen als Jan Stroop en Jaap de Rooij – alle ruimte liet tot het doen van hun eigen oorspronkelijke onderzoek. Zoalng ze één doel maar in het oog hielden: dat er zo goed mogelijk onderzoek moest worden gedaan.
- In memoriam Jo Daan door Jaap de Rooij
- Biografische schets door Nicoline van der Sijs
- Bibliografie van Jo Daan door Marc van Oostendorp
- Levensbericht voor de Maatschappij door Jan Stroop
Dit stuk verschijnt vandaag in een iets andere versie ook op de website van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (waar Jo Daan lid van was).
msvandermeulen zegt
Absoluut geweldig werk dat altijd belicht mag worden, maar wel een kanttekening. De kaart in Van Randstad tot landrand is zeker revolutionair, maar hij is wel degelijk gebaseerd op oppervlakkige klankovereenkomsten. Ik heb de tekst niet voor me, maar volgens mij stelt Daan expliciet dat ze de traditionele methode vergeleek met perceptuele data, en dat ze waar nodig de traditionele indeling aanpaste als er grote verschillen waren. Op die manier kwam ze tot haar kaart. Maar ze zegt ook (en ik doe dit op geheugen dus ik kan het mis hebben) dat er eigenlijk vooral heel veel grote overeenkomsten zijn. Toch, een ‘echte’ perceptuele dialectkaart is de kaart dus volgens mij niet.
Jan Stroop zegt
Wat ik me herinner is dat er een verschil is tussen de werkwijze bij ’t Nederlandse en die bij ’t Vlaamse gedeelte van de kaart. Voor dat laatste gedeelte kon Daan niet beschikken over perceptuele gegevens, gegevens ‘volgens het taalgevoel’. Die bestonden niet toen ze de kaart ontwierp, en nog niet, voorzover ik weet. Ze heeft voor Vlaanderen dus alleen dialectologische onderzoeksresultaten gebruikt.
Voor Nederland waren die gegevens er wel, dank zij Vragenlijst 8 (1939) van de Dialectencommissie. Die vormden haar uitgangspunt. Waar die gegevens onvoldoende of te weinig gedetailleerd waren heeft ze ze aangevuld met dialectologische gegevens.
Overigens heeft A. Weijnen in 1952 al een indelingskaart van de dialecten in Noord-Brabant gepubliceerd op basis van die gegevens uit 1939.
DirkJan zegt
“Moet een dialectoloog zich inspannen om de Nederlandse dialecten te behouden? Dr. Jo Daan (1910-2006), hoofd van de afdeling Dialectologie van het latere Meertens Instituut – vond van niet.” Goed uitgangspunt voor een taalkundige. En de meeste taalkundigen laten zich graag voorstaan op hun objectiviteit en taal- en cultuurrelativisme; iedere taal en ontwikkeling is van even groot gewicht. Maar als het tegenwoordig over dialecten gaat, hoor ik taalkundigen toch subjectief klagen hoe jammer ze het vinden dat dialecten aan het verdwijnen zijn. Ik ben geen taalkundige en vind het een logische ontwikkeling en je krijgt er een grote standaardtaal met weer nieuwe variëteiten voor terug, een samenleving waarbij meer mensen eenzelfde taal en cultuur delen.