Door Jos Joosten
Met werkelijk ontzettend veel plezier en zelfs lichte bewondering las ik Kluuns nieuwe roman ‘DJ’.
Mijn volgende zin had nu eigenlijk iets zullen worden als: ‘Ja, het is natuurlijk geen Elsschot, Claus of Hermans…’, maar ik realiseerde me bijtijds dat ik de afgelopen jaren best wat behoorlijk goede tot goede Nederlandse romans las die tóch allemaal geen ‘Kaas’ of ‘Donkere kamer van Damokles’ waren. Waarom bij Kluun dan toch meteen die disclaimer? Uiteraard grotendeels vanwege het heersende image van Kluun. Het mooie is nu dat de schrijver juist met dat (zelf)beeld in ‘DJ’ een uitgekiend spel blijkt te spelen.
Ik weet precies op welk moment in ‘DJ’ ik definitief óm was. Vrij aan het begin beschrijft Kluun een foto van zijn vriend, de fameuze DJ Thor, om wie het boek feitelijk draait. In een glossy staat hij afgebeeld als Viking met helm en wapperende haren.
‘Thor keek erbij alsof hij op het punt stond een dorp te veroveren, de mannen de schedel in te slaan, de vrouwen te verkrachten en alle soep op te eten.’
Die soep! Om Obelix te citeren: iemand die zo everzwijnen klaarmaakt, kan geen slecht mens zijn.
Stilistisch valt er veel te genieten in ‘DJ’, en compositorisch is het knap gedaan – met een verrassende ‘boek-in-boek’-ontknoping. Op een geraffineerde manier jongleert Kluun met (het beeld dat de lezer gekregen zal of kan hebben van) zijn publieke image als persoon en auteur. Het zou alleen al aardig zijn om deze roman eens te bekijken vanuit het onderscheid dat Dominique Maingeneau in ‘Le discours littéraire’ maakt tussen de ‘personne’ (de schrijver zoals hij bij de Burgerlijke Stand ingeschreven staat); de ‘écrivain’ (de schrijver als ‘auteur’, dat wil zeggen: als actor in het literaire veld, en alles wat dat meebrengt voor zijn publieke image (zeg maar ‘posture’, zoals Meizoz het noemt)); en ten slotte de ‘inscripteur’ (de schrijver als – letterlijk ‘schrijver’, degene met de pen op papier, die alle tekstinterne beslissingen nam).
Kluun speelt met zijn – zelf opgebouwde – image en schuwt daarmee de zelfspot, of zelfs méér dan dat, niet. Zo verwijt romanfiguur Kluun op een zeker moment directeur Ben Molenaar van productiemaatschappij EndofWorks, waarvoor hij werkt, lijkenpikkerij.
‘Ik antwoordde dat ze zich bij EndofWorks kapot moesten schamen dat ze de dood van een dierbare wilden gebruiken om te scoren.
“En ‘Komt een vrouw bij de dokter dan’?” vroeg Molenaar.
“Ik ga ophangen.”‘
Vanaf het begin van zijn schrijverscarrière zette Kluun, zeker voor literaire verhoudingen ongekend expliciet en schaamteloos, in op commercieel succes. Daarbij heeft hij de publicitaire overdrijving nooit geschroomd: de vele tienduizenden exemplaren moesten immers wél in de markt gezet en verkocht worden. Eerder betwijfelde ik op Facebook al of Kluuns claim klopte dat ‘DJ’ de eerste techno/house-roman zou zijn. Dat bleek al snel weerlegd met tal van voorbeelden van kenners. Net zoals Kluuns zogenaamde eigen vondst van de ‘wramples’ in zijn debuut: daarvan zette ik eerder al uiteen dat dat flauwekul was, in mijn boek ‘Misbaar’ (nog steeds leverbaar, al 142 exemplaren verkocht).
Het mooie is dat Kluun ook dat commerciële aspect uitgekiend thematiseert in ‘DJ’: zowel in de glitterwereld van de muziekscene, als in zijn eigen literaire wereld, geschetst in de tegenstelling tussen zijn ‘eigen’ ontstellend erudiete uitgever, versus zijn commerciële nieuwe uitgever, die frappante parallelen vertoont met de nietsontziende manager van DJ Thor.
Gaandeweg het lezen zoemde er steeds maar een onbestemde vergelijking met stem en strekking van een andere roman door mijn hoofd. En ineens wist ik het: de steeds net-niet-lukkende initiatieven van ‘Kluun’ (op het laatste na dan, zijn boek), het gestuntel, het tegen de klippen op min of meer blijmoedig alle ballen in de lucht houden, lijkt op de luchtfietsende hoofdpersonages van Kees ‘t Harts hilarische en ontroerende ‘Teatro Olimpico’. Je kunt je in veel slechter gezelschap bevinden. En wel beschouwd is Elsschot uiteindelijk misschien toch ook niet zo heel ver weg.
Laat een reactie achter