Door Willemijn Zwart
Woorden met ei of ij leren spellen is lastig. De meeste spellingmethoden laten leerlingen vanaf groep drie of vier zoveel mogelijk woorden met ei uit het hoofd leren, ondersteund door een ei-verhaal, een ei-plaat, een ei-rap of een ei-poster. Woorden die ze niet als ei-woord geleerd hebben, schrijven ze met een ij. Deze aanpak is erop gebaseerd dat er minder woorden met ei dan met ij zijn. Woorden met achtervoegsels als –lijk, –heid en –teit worden hierbij buiten beschouwing gelaten: deze worden aangeleerd met een andere didactiek.
Stel nu dat streektaal kinderen zou kunnen ondersteunen bij het aanleren van woorden met ei of ij, dan zou dit de cognitieve belasting verminderen en daarmee lucht creëren in een vaak als overvol ervaren lesprogramma.
Etymologie
Hoe zou streektaal kinderen kunnen ondersteunen bij het leren van de spelling van woorden met ij of ei? In verschillende streektalen (Nedersaksische streektalen bijvoorbeeld, maar ook in het West-Vlaams, het Zeeuws en variëteiten van het Limburgs) is er een uitspraakverschil tussen de ij en de ei. Neem bijvoorbeeld de volgende twee Twentse zinnen:
(1) | Zien | blieje | knien | löp | vrie | op | mien | boerderie. | (Twents) |
zijn | blije | konijn | loopt | vrij | op | mijn | boerderij | ||
‘Zijn blije konijn loopt vrij op mijn boerderij.’ |
(2) | Ne | meid | leidt | de | geit | noar | de | wei. | (Twents) |
een | meid | leidt | de | geit | naar | de | wei | ||
‘Een meid leidt de geit naar de wei.’ |
Huiverig
Hierin valt op dat de Nederlandse ij, in het Twents als [ie] uitgesproken wordt, terwijl er bij de ei geen verschuiving van de uitspraak optreedt. Dit uitspraakverschil tussen ij en ei heeft te maken met de etymologie. Daarom zou de regel “Hoor je in de streektaal een [ie], dan schrijf je een ij” (de ie-ij-regel) een waardevolle toevoeging kunnen zijn aan de gangbare didactiek.
Desondanks beperken de grote educatieve uitgeverijen (Malmberg, ThiemeMeulenhoff, Noordhoff, Zwijsen) zich in hun spellingmethodes tot de inprentingsstrategie. Het vermeende gebrek aan kennis van de streektaal onder jongeren maakt methodemakers huiverig bij het inzetten van de streektaal voor het spellingonderwijs.
Uitvlakking
Dit lijkt niet helemaal terecht. Aangezien circa 1.605.000 van de 3.035.000 inwoners van het Nedersaksisch taalgebied de streektaal nog actief gebruiken (Bloemhoff 2005), is het waarschijnlijk dat een grote minderheid van de circa 216.000 basisschoolkinderen in het Nedersaksisch taalgebied de taal in elk geval om zich heen hoort spreken, bijvoorbeeld door grootouders, op de voetbal of bij de carnavalsvereniging.
Er is voldoende reden om aan te nemen dat jongeren wel degelijk accurate fonologische kennis hebben over de realisatie van ei en ij in de streektaal. Vervolgonderzoek zal deze bewering experimenteel moeten staven (dat viel helaas buiten de scope van mijn onderzoek), maar uit onderzoek naar uitvlakkingsprocessen van streektaal onder invloed van de standaardtaal blijkt dat waar morfologische en syntactische kenmerken van streektaal snel verloren gaan, fonologische kenmerken hier beter tegen bestand zijn. (Harmsen 2014; Maas 2014)
Gratis lesbrief
Behalve dat ik spellingmethoden analyseerde, heb ik ook docenten in het Nedersaksisch taalgebied gevraagd naar de spellingdidactieken en hun bewustzijn van de ie-ij-regel. Hieruit blijkt dat spellingmethoden achterlopen op de bestaande lespraktijk, want een kleine minderheid van 16% van de docenten in het Nedersaksisch taalgebied gebruikt de ie-ij-regel reeds in het eigen onderwijs. Nog eens 28% van de docenten die de regel niet gebruiken, overweegt na het invullen van de enquête dit wel te gaan doen.
Hiervoor ontbreekt het momenteel alleen nog aan bruikbaar lesmateriaal. Daar wil ik als projectleider streektaalonderwijs bij de IJsselacademie de komende tijd verandering in gaan brengen. Eind deze maand verschijnt er daarom een gratis lesbrief over Nederlandse spelling en het Nedersakisch bij de IJsselacademie. Geïnteresseerden kunnen zich bij mij melden.
Literatuur
Bloemhoff, H. (2005). Taaltelling Nedersaksisch. Een enquête naar het gebruik en de beheersing van het Nedersaksisch in Nederland. Groningen/Olderbekoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
Harmsen, L. (2014). “Häökeri-je, blinde dieskes en struns.” Onderzoek naar de kennis van het Achterhoeks dialect bij kinderen. Nijmegen: Radboud Universiteit. (Ba-scriptie)
Maas, S. (2014). Twents op sterven na dood? Een sociolinguïstisch onderzoek naar dialectgebruik in Borne. Munster: Waxmann. (Doctoraalscriptie)
Marcel Plaatsman zegt
Van ouderen hoor ik vaak dat ze ’t inderdaad zo geleerd hebben (ook als ze Zeeuws, Wierings, Tessels, Limburgs, West-Vlaams of desnoods Fries spraken). De Nederlandse spelling, die natuurlijk aanvankelijk ook werd ontworpen voor een wetenschappelijk woordenboek (De Vries & Te Winkel en het WNT) waar veel streekwoorden in opgenomen zouden worden, heeft relatief veel aandacht voor de etymologie van woorden en laat daardoor ook ruimte voor regionale variatie. De tegenstelling “ei” en “ij” is daar nog een duidelijk voorbeeld van. Veel dialecten kennen ook nog een onderscheid tussen twee lange a’s, e’s en o’s, vroeger nog gespeld als “aa” vs. “a” (schaapen vs. water), “ee” vs. “e” (steenen ws. even) en “oo” vs. “o” (loopen vs. boven) – op dit punt is onze spelling pas laat aan de uitspraak van het dominante dialect aangepast.
Het concept is trouwens niet uniek. De Faeröerse spelling is ’n goed voorbeeld van ’n spelling die ontworpen is om alle dialectverschillen de ruimte te laten, en daardoor eerder etymologisch dan fonemisch is. Op zich is dat een elegante manier om met taalvariatie om te gaan. Hoe dichter we onze spelling laten aanleunen tegen de Randstedelijke standaardtaal, hoe meer we de “provincie” maar bijvoorbeeld ook Vlaanderen er van vervreemden. Dat zou ’n kritiek op die vroegere spellingswijzigingen kunnen zijn.
HC zegt
Scaffolden? En wij maar zeggen dat het niet zo’n vaart loopt met die Engelse woorden in het Nederlands. Nu ja, wat heet “overbodig” Engels? Ik vind het woord alleszins (nog) nergens terug en bovendien, maar dat is subjectief, klinkt het helemaal niet lekker in het Nederlands.
Maar je artikel/voorstel is best interessant. Alleen verrast het me wel dat zo weinig docenten zelf op het idee zijn gekomen (dat die regel er is en/of om hem te gebruiken). Dat dialecten/streektalen bepaalde wetmatigheden hebben die iets kunnen vertellen over de standaardtaal is toch niet zo moeilijk. Een veeleer Vlaams voorbeeld, i.v.m. mannelijk t.o. vrouwelijk: wanneer zeg je ‘zijn’ en wanneer ‘haar’? In veel Vlaamse dialecten wordt dat onderscheid nog gemaakt: ‘ne/dieje’ man maar ‘een/die vrouw’. Vandaar dat ik hierboven ook geen seconde moest nadenken toen ik naar ‘regel’ verwees met ‘hem’ (“dat die regel er is en/of om hem te gebruiken”): het is ‘ne/dieje regel’ in mijn dialect. Als je leerlingen al eens ‘zijn’ en ‘haar’ door elkaar klutsen, spreekt het toch vanzelf om hen dat hulpmiddeltje voor te leggen. (Oké, dat is stilaan een achterhaald verhaal, want in Nederland zijn de woordgeslachten zo goed als weg en Vlaanderen zal wel volgen, en bovendien, of net daarom, is het gebruik van ‘zijn’ en ‘haar’ ook aan het verschuiven, maar het illustreert de zaak wel.)
Verder, ik heb de (lange) oo/o of ee/e spellingen van vroeger niet meegemaakt, maar het uitspraakverschil bestaat ook nog in mijn dialect: de /oo/ in ‘hoop’ (stapel) neigt naar /hoe-up/, die in ‘hoop’ (verwachting) naar ‘heup’, en ook ‘helen’ (genezen) klinkt anders dan ‘helen’ (van gestolen spullen): plus/minus /ie/ versus de Frans ‘è’. Voor kinderen die leren spellen heeft dat nog geen nut, maar als ze later wat meer leren over hoe onze spelling in elkaar zit en dus ook een stukje spellinggeschiedenis is het wel zo handig. Als docent weet je dat toch, durf ik te denken, dus waarom zou je het dan ook niet gebruiken?
Veel succes trouwens met de lesbrief!
Willemijn Zwart zegt
Dank voor jullie uitgebreide reacties!
Mooi om te horen hoe ook het verschil bij lange en korte klanken terugkomt in jullie bekende dialecten.
Ook in sommige delen van Twente is het onderscheid mannelijk/vrouwelijk nog aanwezig bij de lidwoorden, maar dit morfologische kenmerk van het dialect lijkt hier in Twente gevoeliger voor uitvlakking dan een fonologisch kenmerk als de realisatie van ‘ij’ en ‘ei’.
@HC is dit in Vlaanderen minder het geval? Als in: hebben Vlaamse dialectsprekende kinderen nog wel intuïties over mannelijke en vrouwelijke de-woorden? Interessant!
HC zegt
Ik denk het wel, ook al gaan de dialecten er wel wat op achteruit. Laatstejaarsleerlingen van de middelbare school (17-18 jr) hebben de intuïties zeker nog, maar zijn er zich niet altijd van bewust, tot je ze erop wijst. Of het ook geldt voor kinderen die leren spellen (en dus een 10-tal jaar jonger zijn) is minder zeker, maar helemaal dialectvrij groeien die ook weer niet op. Verder is het pure dialect ook niet echt nodig: in onze beruchte tussentaal zijn de lidwoorden één van de typische dialectische restanten, met ‘ne’ (mannelijk) en ‘een/’n’ (vrouwelijk). Ongetwijfeld nemen jonge kinderen dat nog altijd op uit het taalaanbod waarmee ze te maken krijgen.