Door Marc van Oostendorp
Voorzetsels als in hebben in het Afrikaans twee betekenissen. Dat geldt in het Nederlands trouwens net zo goed als in het Afrikaans, maar ik maak nu maar even gebruik van het feit dat Erin Pretorius morgen in Utrecht promoveert op een proefschrift over Afrikaanse voorzetsels. Ze bespreekt daarin onder andere zin als de volgende:
- Hy spring in die water.
Net als in het Nederlands kan die zin twee dingen betekenen: hij staat al in het water op en neer te springen, óf hij staat aan de kant en duikt de woelige baren in. Ook de volgende zin is zo dubbelzinnig:
- Hy klim in die boom.
Ook deze zin kan twee dingen betekenen: hij zit al in de boom en klimt een stukje. Of het resultaat van zijn klimmen is dat hij zich in de boom begeeft. In kan kortom de plaats aangeven waar de handeling zich bevindt, of de richting waarin de beweging gaat. In die laatste betekenis kun je in het Nederlands of het standaard Afrikaans in ook als achterzetsel gebruiken, en moet je in het Engels into zeggen:
- Hy spring in die water in.
- Hij springt het water in.
- He jumps into the water.
Het informele Afrikaans doet niet aan zulke eigenaardigheden; zeker in de gesproken taal kan een voorzetsel van plaats nog veel gemakkelijker ook gebruikt worden om een richting aan te geven. In het dialect van Kaapstad (en waarschijnlijk ook ver daarbuiten) kun je zaken zeggen als de volgende, met de betekenis ‘Hij loopt het huis in’, ‘Hij rijdt het dak op’:
- Hy loop in die huis.
- Hy ry op die dak.
Naar mijn gevoel kunnen die twee zinnen in het Nederlands niet de gewenste betekenis hebben: in en op geven er een plaats aan en geen ruimte. Ook de volgende Nederlandse zin, die Pretorius citeert uit het werk van de Nederlandse taalkundige Marcel den Dikken, kan ik niet lezen met een richtingsbetekenis:
- Jan wandelde op de heuvel.
Dit kan voor mij alleen betekenen dat Jan op de heuvel was en daar wat heen en weer wandelde, niet dat hij zich onderaan de heuvel bevond en daar uiteindelijk doormiddel van een fikse wandeling op de top geraakte.
De betekenis van het voorzetsel ligt als het ware aan de betekenis van het werkwoord. Als dat vanzichzelf gaat over een beweging met een duidelijke richting, zoals springen en klimmen, dan kan het voorzetsel die richtingsbetekenis desgewenst aannemen – hoewel dat dus niet verplicht is, want in hy klim in die boom kan de richting van het klimmen natuurlijk ook onuitgesproken blijven, terwijl de plaats van handeling de boom is.
Bij wandelen, rijden en lopen zit de richting minder duidelijk ingebouwd. Je kunt best zomaar wat rondwandelen of rijden, terwijl je niet zomaar wat rond kunt springen of klimmen. Die werkwoorden hebben dus in het standaard-Afrikaans Nederlands of het Engels een duidelijker signaal nodig op het voorzetsel dat er inderdaad sprake is van een richting. Maar in het Kaaps dialect en in sommige variëteiten van het Nederlands (de taal die Marcel den Dikken spreekt) maakt zelfs dat niet uit: als het werkwoord maar een beweging aangeeft, kun je het voorzetsel interpreteren als de richting van die beweging.
Erin Pretorius. Spelling Out P. A Unified Syntax of Afrikaans Adpositions and V-Particles. Utrecht: LOT Publications. <nog niet online: verschijnt binnenkort hier>
Jana Luther zegt
In die standaardvariëteit van Afrikaans:
Sy spring in die water. (2 betekenisse)
Of (ondubbelsinnig):
Sy spring in die water in.
Of (meer formeel, minder gebruiklik):
Sy spring die water in.
Marc van Oostendorp zegt
Dank je wel, ik maak dat nog wat duidelijker in de tekst.
Marcel Plaatsman zegt
Gaat het onderzoek ook in op de diachrone ontwikkeling? Die lijkt me interessant.
Afrikaans en Nederlands gaan natuurlijk beide terug op een naamvallentaal, zoals het moderne Duits; het Duits kan dit soort nuances elegant uitdrukken door de datief en de accusatief te gebruiken. Daarnaast heeft het Duits nog wel “hinein” tot z’n beschikking, dat al wat meer op ons achtergeplaatste “in” lijkt. Nu zou je kunnen veronderstellen dat, toen de naamvallen samenvielen (wat voor mannelijke woorden al redelijk vroeg moet zijn gebeurd, de datief-m hield het niet lang uit), de “in”-oplossing werd gevonden, maar dat die oplossing in het Nederland een strengere regel opgeleverd heeft (“in” heeft alleen de bewegings-betekenis indien achteraan) dan in het Afrikaans (in heeft beide betekenissen, bij twijfel zeg je “in … in”), m.a.w. dat het Afrikaans de voorfase van onze moderne regel bewaart (de “hinein”-fase eigenlijk). Het dubbele “in … in” klopt ook wel met Nederlands “tussen … door” (richtingbetekenis) vs. “tussen” (beide betekenissen) en voor de rekkelijken eventueel ook met “na … toe” vs. “na”, waar in het eerste geval het Nederlands even tolerant is als het Afrikaans, in het tweede geval de schepping van “naar” de gewenste oplossing bood.
Het is inmiddels folklore op deze site dat een voorbeeldzin twijfels oproept. Bij “op de heuvel” heb ik toch wel het beeld van iemand die omhoog loopt (slingerend tussen Texels tuunwallen door richting het bankje op de Hoge Berg, meer specifiek), bij “de heuvel op” het beeld van iemand die van de vlakte komt en dan de heuvel betreedt (komende over het Skillepaadje, om het beeld vol te houden). Zoals woorden vaak een persoonlijke, van herinneringen afhankelijke betekenis heeft, zo is dat soms met zinnen ook.
Jos Van Hecke zegt
Ik zie het zo: iedere taal heeft zo haar specifieke eigenheden en gewoonten die voor de ermee vertrouwde taalgebruiker geen enkel probleem stellen noch vragen oproepen, zonder dat dit allemaal veel studie, uitleg en verklaring door taalkundigen behoeft. Men kan ellenlange en al dan niet ingewikkeld geformuleerde traktaten, opstellen en proefschriften schrijven over bv. het gebruik der voorzetsels in taal X versus taal Y maar af en toe stelle men zich best wel eens de stille maar belangrijke vraag tot wat dit allemaal dient en vooral voor wie het dienstig is of zou kunnen zijn? Hoe interessant en boeiend ik zelf het denken en het filosoferen over het fenomeen ’taal’ en zijn functies ook vind, het is mijn diepe overtuiging dat taal er in de eerste plaats is om ze te gebruiken, te bezigen, ermee te ‘spelen’ ook, niet om ze ‘wetenschappelijk’ te bestuderen en al zeker niet om ze in een lab ‘onder de microscoop’ te leggen. Daarom geloof ik ook niet in ’taalwetenschap’ en stel ik mij kritisch op tegenover het begrip ’taalkunde’ dat ik eerder als ’taalkunst’ betiteld zou willen zien. Ik zie ’taal’ niet zozeer als een kunde maar veeleer als een kunst, in de zin van een ambachtelijke volkskunst als drijfkracht van een drijvende ‘kultuur’.
Om het dan toch maar even over ‘voorzetsels’ te hebben: in sommige talen bestaan en functioneren ze, in andere niet of functioneert het anders. Voor de met de taal vertrouwde taalgebruiker in elk geval niet iets om wakker van te liggen: ‘kunst’ leeft, werkt en doet wonderen, in schrille tegenstelling overigens tot een ’taalmachine’, die leeft niet en doet geen wonderen. Waarom men bv in het Spaans en in het Portugees steevast droomt ‘met’ iets of ‘met’ iemand en in het Nederlands steevast ‘van’ iets of ‘van’ iemand, kan geen enkele ’taalmachine vatten: het is en blijft een (taal)wonder!
In heel wat ‘westerse’ talen, onder meer in het Nederlands en in het Afrikaans, functioneert een ‘voorzetsel’ primair als een nader – meestal ‘ruimtelijk’ – bepalend woord bij een substantief (in, op, naar, door, voor, achter, na, boven ….Xsubst.) en staat het (in de regel) vóór het subst. meestal vergezeld van een ander bepalend woord (lidwoord, vnw. …). Hij staat, ligt…. in / voor / achter… het huis; hij gaat, loopt, komt in / naar / door… het huis. Welk voorzetsel men gebruikt hangt soms mede af van de aard van het werkwoord. De ‘zin’ van het uitgedrukte ‘geheel’ wordt – naast de betekenis van het voorzetsel – tevens mee bepaald door de betekenis die het werkwoord heeft of die er door de ‘spreker’ aan gegeven wordt (context).
Het plaatsen van een voorzetsel na een substantief geeft aan het ‘voorzetsel’ – dat hierdoor dus een ‘nazetsel’ wordt – een andere functie, namelijk een soort bijwoordelijke functie die dan ook nauw aansluit of moet aansluiten bij het gebezigde werkwoord. Bv. hij gaat / stapt / loopt / komt het huis in, waarbij ‘in’ een bijwoordelijke functie heeft bij de werkwoorden ‘gaan’, ‘stappen’, ‘lopen’. Dat kan ook aanleiding geven tot het vormen van zogenaamde ‘voorzetsel samengestelde’ werkwoorden zoals ingaan, instappen,, inlopen…enz. die in de vervoegde vormen ‘scheidbare’ werkwoorden genoemd worden en waarbij het ‘voorzetsel’ altijd een bijwoordelijke functie heeft.
De Afrikaanse constructie werkwoord + voorzetsel (+ ander bepalend woord) + substantief + ‘voorzetsel’ (= bijwoordelijk ‘nazetsel’) lijkt me dan ook niet veel anders te zijn dan een combinatie van de twee voornoemde functies van een ‘voorzetsel’ en die – alles bij elkaar- naar mijn gevoel ook een mooi ruimtelijk plastisch versterkend en tevens betekenis verduidelijkend effect oplevert maar dan wel enkel in combinatie met welbepaalde werkwoorden in welbepaalde betekenissen en contexten. Een zin als “hy staan in die huis in” lijkt me niet voor de hand liggend.
Ik hoop hiermee toch een beetje te hebben aangetoond dat taal géén ‘wetenschap’ en ook niet zozeer een kunde is maar eerder en vooral een ware (schone) kunst, ik zou bijna durven zeggen een levenskunst.
HC zegt
Nee maar, de vermetelheid! Foei, foei, Jos, hoe durf je?
Je verwijst twee eeuwen (ik noem allen maar de laatste, ‘explosieve’ periode) taalstudie naar de prullenmand alsof die geen schat aan haarscherpe gegevens en nuttige inzichten heeft opgeleverd. De verzamelde taalwetenschap schrikt zich ongetwijfeld een hoedje voor zoveel erkenning.
Als je beweert dat “taal géén wetenschap” of “kunde” is (maar veeleer een “ware (schone) kunst”), haal je o.m. taal en de studie ervan door elkaar. Taal is (ook) het object van de taalkunde of taalwetenschap en de studie ervan is rázend interessant en nuttig. Dat alle talen hun eigenaardigheden, zelfs eigen aardigheden, hebben neemt niet weg dat je er overal grote en kleine regelmatigheden en wetmatigheden in vindt: there is a system in this madness, wat het grondig de moeite waard maakt om het te ontrafelen, of althans dat te proberen. Uiteindelijk zal het ons wat leren over de mens of wat het is mens te zijn.
Dat de studie van taal nergens toe zou dienen, is een uitspraak die … nergens toe dient (behalve dan om ze krachtig af te wijzen).