Door Marc van Oostendorp
Er bestaat in de literatuur een heel trage discussie over een paar zinnen in de roman Dionyzos van Louis Couperus. Er zijn tot nu drie korte bijdragen geleverd: in 1904, in 1952, en in 2017 in Arabesken, het tijdschrift van het Couperus Genootschap We zijn er voorlopig nog niet uit.
Wat is er aan de hand? In Dionyzos komen zinnen voor zoals de volgende, uitgesproken door de titelheld:
In dit genot-oogenblik, o Eurytion, slinger ik mij op je breeden rug, en sla ik mijn arm om je reuzetors, zwellend van bundels spieren!
Iemand voert een handeling uit (hij slingert zich op je brede rug) en zegt tegelijkertijd wat hij doet, terwijl degene die het ziet dat net zo goed ziet en de mededeling als zodanig weinig informatieve waarde heeft. De roman verscheen in 1904. In hetzelfde jaar schreef het echtpaar Margo en Carel Scharten-Antink een bespreking in De Gids. Zij noemen deze stijlfiguur ‘kinderpraat’ en merken op:
Het is ’t begeleiden van handelingetjes met de vermelding dier handelingetjes, op oogenblikken en in situatie’s, waarop of waarin volwassenen zwijgen zouden.
I fuck you
De Schartentjes bedoelden dat woord ‘kinderpraat’ negatief. Echte personages in echte romans horen zich niet zo te gedragen. Even los van dat onnodig negatieve oordeel – de neiging om wat een schrijver doet te veroordelen leidt zelden tot beter begrip van wat de schrijver doet – zit er wel wat in die verklaring. Het voornaamste bezwaar dat je ertegen zou kunnen uiten, is dat kinderen zulke zinnen waarschijnlijk vooral zeggen bij wijze van een soort scheppende taalhandeling. Ze zeggen ‘ik loop over het slappe koord’ om duidelijk te maken, hoe de toehoorder hun eigenaardige bewegingen over de grond moet begrijpen. Ze lopen alleen maar over het slappe koord omdat ze zeggen dat ze dat doen.
Een paar jaar geleden wees ik erop dat seksgesprekken op Internet – ‘now I fuck you’ – in hetzelfde licht begrepen kunnen worden: mensen maken samen het verhaal waarin ze geloven doordat ze het hardop vertellen. Dit soort zinnen in de eerste persoon zijn daarom taalhandelingen par excellence: ze maken waar wat ze beschrijven.
Onnozel
In 1952 kwam Karel Reijnders in De nieuwe taalgids met een andere interpretatie. Volgens hem zijn deze op het eerste gezicht overbodige zinnen eigenlijk bedoeld voor de lezer: die wordt zo gewezen op het kunstmatige karakter van de scene, ‘zo ongeveer het omgekeerde van een pantomime’. De functie daarvan is een retorische:
De intensiteit van het verhaal wordt verhevigd en de aandacht van de lezer sterker geboeid. Niet enkel wordt hem gesuggereerd dat hij erbij is, dat hij de handeling voor zijn ogen ziet gebeuren (zoals de vertelling in het ‘praesens historicum’ immers zonder meer al beoogt), maar hij wordt er nog eens met de neus boven-op geduwd, alsof de schrijver zeggen wil: ‘Kijk dan toch! Zie je het niet?’ Dit past geheel in de wel wat nadrukkelijke stijl van het boek.
In dit geval zie je Dionyzos dus als een poppenkast waarin Jan Klaassen en Katrijn elkaar ook de hele tijd zaken toevoegen die de ander logischerwijs zelf ook wel kunnen zien, maar die dienen als uitleg aan de onnozele kijker. Hoewel Reijnders oordeel tegenover Couperus op het oog neutraler is dan dat van het echtpaar Scharten, is hij dus op een bepaalde manier negatiever, want hij ziet de gebruikte vorm als een retorische truc, waarvan hij niet duidelijk maakt waarom die nodig is. Kan die intensiviteit niet op een andere manier worden uitgedrukt dan door te doen alsof je hoofdpersonen onnozel zijn?
‘Zelfexpressie’
Wat de twee verklaringen met elkaar gemeen hebben, is natuurlijk dat ze de aandacht vestigen op het kunstmatige karakter van het gebeurde: dat bestaat niet zonder het woord. In het nieuwe nummer van Arabesken wijdt de taalkundige Schermer-Vermeer een nieuwe bijdrage aan het stijlmiddel waarin ze wil laten zien dat er inderdaad sprake van is dat door het ‘ik-procedé’ een ‘nieuwe werkelijkheid wordt opgeroepen’, maar vooral dat deze werkelijkheid ‘een extatische toon rechtvaardigt’. Het stijlmiddel is volgens haar te vergelijken met de uitroep ‘Ik loop!’ van iemand die jarenlang in een rolstoel heeft gezeten, door een gebedsgenezer is aangeraakt en nu ineens over het podium strompelt.
Daarmee komen we weer terug bij het pornografische gebruik van dit soort vertelzinnen. Wat ik twee jaar geleden vergat in de beschouwing te betrekken, is dat ook mensen die daadwerkelijk met elkaar in bed liggen en daar allerlei handelingen uitvoeren, die handelingen daadwerkelijk benoemen. Men kan dat, met Schermer-Vermeer, ‘zelfexpressie’ noemen, maar dat gaat voorbij aan het feit dat ’talk dirty’ ook een effect op de luisteraar beoogt. Die wordt niet zozeer op de hoogte gebracht dat hij nu daar-en-daar aangeraakt wordt, maar krijgt de kans die ervaring op verschillende manieren – op zijn huid en in zijn hoofd te beleven.
Lichamelijke gewaarwordingen
Bovendien zorgt het benoemen van een aan iedereen bekende situatie voor een bijzonder effect. De Canadese filosoof Charles Taylor gaf eens het voorbeeld van een warme bus. Iedereen zit zwijgend te zweten en te lijden. Tot iemand zegt: ‘Wat is het warm’. Dan gebeurt er iets in de bus: mensen beginnen met elkaar te praten en verfrissingen te delen. Door te benoemen wat iedereen weet, creëer je een ongekende gebondenheid, want ineens wordt dat algemeen bekende iets dat gaat behoren tot de shared attention van de betrokkenen. Je weet niet alleen dat het warm is, en dat iedereen die warmte voelt, maar ook dat iedereen die warmte nu ergens vooraan in het hoofd heeft. Zo’n taalhandeling creëert grotere verbondenheid.
Ik denk dat dit ook een rol speelt bij vieze praatjes. Door expliciet te maken wat iedereen denkt, creëer je een grotere shared attention, zodat de deelnemers niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk in elkaar kunnen opgaan.
Veel van de ik-zinnen in Dionyzos gaan, zoals dat bovenaan dit stukje, ook over lichamelijke gewaarwordingen. Niet alleen zouden ze in een bepaald soort pornografie kunnen voorkomen, men kan zich ook voorstellen dat ze tijdens bepaalde handelingen (het slingeren op de brede rug, het slaan van armen om een reuzentors) worden uitgesproken. De spreker, de luisteraar en de toeschouwer vallen zo allemaal met elkaar samen: dat is het effect dat met die zinnen bereikt wordt. Pas als we de verklaringen van Scharten-Antink, Reijnders en Schermer-Vermeer samennemen, krijgen we het begin van zicht op wat er eigenlijk gebeurt in Dionyzos.
Laat een reactie achter