De taal van Ilja Leonard Pfeijffer (1)
Door Marc van Oostendorp
Inmiddels is ze weggëbd, de agressie die Ilja Leonard Pfeijffer ooit opriep. Je las d’r in de kranten, je kwam d’r tegen in gesprek met geletterde mensen: die Pfeijffer was een braller, een krullendraaier die met veel bravoure zichzelf in de kijker werkte, maar eigenlijk maar weinig te melden had, iemand die met zijn dichterlijk lange haren maar een beetje in de provinciestad waar hij was neergestreken Chouffes zat te drinken en de romantische poëet uit te hangen zonder daadwerkelijk iets poëtisch tot stand te brengen.
Nee, dan de grote schrijver Arie Storm!
Ik geloof dat de critici minstens één ding over het hoofd zagen: dat ze zelf een te romantisch beeld hadden van het dichterschap, een beeld waarin iemand gaat dichten doordat een innerlijke demon hem ertoe drijft. Op zijn minst verwachten we van een dichter dat hij dicht omdat hij iets bijzonders te vertellen heeft en dan eventueel een mooie, of goede, of interessante vorm voor het vertelde probeert te vinden.
Iemand die vooral schrijver werd uit liefde voor de taal, om met taal bezig te kunnen zijn, om zich in verschillende genres te kunnen oefenen; omdat het fijn is om woorden op een beeldscherm te toveren – zo iemand past nog altijd niet in ons beeld. Met woorden toveren, dat kan mijn zus ook.
Toveren
Taalliefde speelt sowieso een ondergeschikte rol in de literaire kritiek of de academische studie van literatuur. Critici zijn naar mijn indruk vooral duiders van de inhoud, en veel minder proevers van taal.
Nu heeft Pfeijffer er in de eerste jaren zelf ook van alles aan bijgedragen om het misverstand de wereld in te helpen dat ook hij de inhoud heel belangrijk vond, bijvoorbeeld door anderen te bekritiseren om het gebrek eraan: zijn allereerste bundel begon met een gedicht tegen Hans Faverey, dat hij karakteriseerde als ‘vegetarische stilleventjes geschetst met de zilverstift’ en plaatste tegenover ‘in roomboter gebakken beelden’. Dat suggereert op het eerste gezicht een aanval op een bepaald soort, te verstilde, inhoud, en een verdediging van de eruptie van rauwe oeremoties.
Maar het is ook een kwestie van recepten, van de manier waarop je het eten bereidt. Het is ook een kwestie van vorm. Het presenteert de dichter ook als iemand die nu eenmaal met de voorhanden zijnde ingrediënten iets smakelijks op de tafel weet te toveren. Niet lullen maar poetsen is ook een mogelijke interpretatie van het eerste gedicht.
Een vak
Die vorm is van doorslaggevend belang voor Pfeijffer – het belangrijkste, misschien, uiteindelijk wel het enige wat ertoe doet. Hij wil misschien bewierookt en bewonderd worden, maar ik geloof niet dat hij in het geval van zijn literaire werk – hij is natuurlijk ook ooit een academicus geweest – bewierookt en bewonderd wil worden om zijn verbluffende inzichten, om zijn bijzondere wereldbeeld, om wat voor dingen hij allemaal te vertellen heeft. Hij wil bewierookt en bewonderd worden om de vorm waar hij het allemaal in giet.
Pfeijffer is waarschijnlijk niet toevallig een classicus. Wat ik de komende weken wil aantonen: hij wordt het best begrepen als een klassiek dichter, bijvoorbeeld iemand uit Alexandrië, of nog beter, door iemand die zich door de Alexandrijnen liet inspireren, zoals Ovidius. Voor zover het wereldbeeld dat de klassieke dichters uitdrukten al de bedoeling had om hun tijdgenoten te verrassen door hun nieuwe inzichten of hun hemelbestormende ideeën over hoe het allemaal in elkaar zat, is dat nu nauwelijks nog de reden. Maar die dichters lijken die bedoeling nauwelijks te hebben gehad. Ze lieten zien hoe ze nieuwe en oude vormen beheersten, hoe ze de bekende wereld op een verbazingwekkende manier vorm gaven. Het schrijverschap was een vak.
Dat alles geldt ook voor Pfeijffer. Hij wil in de eerste plaats een vakman zijn, iemand die verbaast door zijn taalbeheersing, zijn vakmanschap. Het plezier bij Pfeijffer zit, ook voor zijn lezers, vooral in de taal. Vandaar deze serie.
Bevindingen
De verwarring wordt vergroot Pfeijffer als stof – teksten moeten per slot van rekening altijd ergens over gaan – de aanwezigheid van inhoud neemt. In het begin van zijn carrière schreef hij gedichten die grote emotionele uitbarstingen moesten verbeelden. De laatste jaren is hij ook daadwerkelijk zeer betrokken geworden bij de wereld. Hij heeft een problematiek gevonden die actueel is én persoonlijk – die van de migrant.
Het zou onnozel zijn om te doen alsof de schrijver dat allemaal niet meent. Maar zoals Ovidius zijn klachten over zijn verbanning naar de Zwarte Zee echt meende en tóch zijn volle aandacht bleef schenken voor de vorm, zo wil Pfeijffer naar mijn idee nog steeds vooral schrijven – en kiest hij daarvoor als stof onder andere het grote thema van migratie door de Middellandse Zee.
Daarin blijft de vormbeheersing primair. Dat is ongebruikelijk in de moderne letteren en daardoor is het lastig te begrijpen. Over ongeveer een half jaar wordt de dichter vijftig, en om dat te vieren wil ik een boekje maken. Daaraan ben ik nu aan het werk, en bij wijze van zomerserie zal ik de komende weken mijn bevindingen opschrijven. Slijpt de fileermessen! We gaan de taal van Pfeijffer ontleden.
In 2000 schreef Pfeijffer een recensie van een vertaling van werk van Callimachus, de belangrijkste Alexandrische dichter.
Olga van Marion zegt
Interessant project Marc, ik denk graag eens mee. Alinea’s uit bijvoorbeeld La superba vormen mooi lesmateriaal.
Hanneke Eggels zegt
Nice!
Alpha Jalloh zegt
Ik heb al honger,voed me alstublieft!
G. Havingha zegt
of de sonettenkrans uit ‘het Grote Baggerboek’