De taal van Ilja Leonard Pfeijffer (15)
Door Marc van Oostendorp
“Wie elke vorm van geloof miskent,” stelt Eugenie van Zanten in Ilja Leonard Pfeijffers roman Het ware leven, “kan nimmer in zichzelf geloven.” Van Zanten is een van de vertellers van het boek, een vrouw van middelbare leeftijd die vanwege een enigszins geëxalteerd streven zichzelf te ontdekken afreist naar Napels en in hoofdstuk 18 (waaruit deze zin komt) in gesprek raakt met een hoogleraar die haar tot dit soort apodictische uitspraken verleidt.
Iedere verteller in Het ware leven wordt gekarakteriseerd door zijn of haar taalgebruik. Het is daarom veelzeggend dat Eugenie af en toe nimmer gebruikt. Ze schrijft in het zelfde hoofdstuk ook nog “Zo iemand zal nimmer in staat zijn een mooi verhaal te maken van zijn leven” en heeft het later bijvoorbeeld over “il Capitano, de bluffende Spaanse huurling met zijn lange fallische neus en het zwaard aan zijn zijde waarmee hij nimmer zal vechten” en over iemand “die nimmer uit zijn rol zal vallen”. Een ander personage, Berelick, gebruikt het woord een enkele keer ook, als hij brieven schrijft aan Eugenie: “Op zijn sterfbed heb ik gezworen nimmer te sterven als hij” schrijft hij bijvoorbeeld, die zin staat zelfs op twee verschillende plaatsen in het boek.
Je zou kunnen zeggen dat Eugenie zo’n beetje geheel in het woord nimmer besloten zit. Het is een typisch schrijftaalwoord, karakteristiek voor haar neiging om vreselijk diepzinnig te zijn: te menen dat ‘het ware leven’ bestaat en dat het te vangen valt in woorden van algemene geldigheid.
Maar het zit nog wel wat ingewikkelder in elkaar. In de eerste plaats heeft Pfeijffer herhaaldelijk zijn bewondering geuit voor twee specifieke regels van Lucebert: “de oude meepse barg ligt/nimmermeer in drab”. Zijn lof betrof dan weliswaar vooral de onbegrijpelijkheid van de woorden meeps en barg, maar nimmer(meer) valt in die regels toch ook niet uit te vlakken!
Bovendien vind je het woord ook in de rest van het werk doorlopend tegen. Dit is slechts een greep:
“op viezer immer kiener want nimmer wars van walgen” (van de vierkante man)
“Wat gewoontjes is zal nimmer overweldigen. ” (Het geheim van het vermoorde geneuzel)
“Nimmer zou ik nog bier drinken.” (Rupert)
“want wij bakken geen brood dolores gaan nimmer scheep” (Dolores)
“Dat is toch minstens een weekje niente nada niets en nimmerdal baggeren jammer maar helaas.” (Het grote baggerboek)
“Was het altijd maar zo dat nimmer iets begon.” (Idylle 15)
“We zeggen dat we zo verlicht zijn en dat we haat nimmer zullen tolereren, maar haat is het enige antwoord dat wij op haat weten te geven.” (Brieven uit Genua)
In alle gevallen wordt met het gebruik van nimmer in plaats van nooit wel een stilistisch effect bereikt. De verteller in Rupert wordt, net als Eugenie, gekarakteriseerd door zijn hang naar plechtstatigheid. Of er wordt een algemene waarheid verkondigd (Het geheim van het vermoorde geneuzel, Idyllen). Of er wordt meewarig geciteerd uit de eigen gedachtewereld (Brieven uit Genua).
Een interessant geval is de volgend zin uit La Superba, omdat nooit en nimmer er tegen elkaar worden afgezet:
“Nimmer zal ze een vraag stellen, omdat ze alle antwoorden weet, zelfs op de vragen die wij onszelf nog nooit hebben gesteld.” (La Superba)
‘Ze’ – de stad Genua, de hoogmoedige – stelt zichzelf natuurlijk ‘nimmer’ een vraag omdat ze zo geweldig is dat ze alle antwoorden weet; en ze staat daarmee tegenover ons, eenvoudige stervelingen die zelfs te dom zijn om op de vraag te komen. En daarom geen nimmer waard zijn, maar het moeten doen met een nooit.
Laat een reactie achter