De taal van Ilja Leonard Pfeijffer (25)
Door Marc van Oostendorp
Het mooiste essay in Ilja Leonard Pfeijffers geruchtmakende bundel Het geheim van het vermoorde geneuzel is zonder enige twijfel dat over “Pindarus, Horatius en ‘der romantische Grieche'”. Anders dan de meeste andere opstellen in de bundel is het oorspronkelijk verschenen in een geleerd boek en dat merk je – niet zozeer doordat er moeilijke woorden in staan of geleerde verwijzingen, maar door de ernst. Hier wordt niet geschmierd of geëpateerd, hier zet een dertigjarige zeergeleerde dichter uiteen hoe hij denkt over de antieke vakgenoot op wie hij gepromoveerd is.
En daarmee natuurlijk hoe hij denkt over zichzelf en zijn eigen werk.
Lange tijd, laat Pfeijffer zien, is het beeld van Pindarus bepaald door Horatius.De laatste schreef een gedicht waarin hij zichzelf tegenover de Griek plaatste. Waar de laatste een stuk natuurgeweld was, die ongecontroleerd en woest zijn goddelijke inspiratie op papier stortte, daar was de Romein zelf een nijvere bij die heel zorgvuldig en onder het vergieten van menige droppel transpiratie aan zijn honingraten bouwde.
Vrije verzen
Horatius bedoelde die tegenstelling misschien niet onverdeeld positief, en in ieder geval was hij er de oorzaak van Pindarus dat lange tijd niet zo serieus werd genomen in de westerse traditie, zegt Pfeijffer. Er kwam pas een omslag door Duitse romantici als Hölderlin en Goethe.
Maar ook zij werden bij die omslag geïnspireerd door de tegenstelling die Horatius had geschapen; zij bewonderden Pindarus nu juist om zijn veronderstelde woeste gemoedsuitstortingen. Als zij hem navolgden schreven ze vrije verzen, zonder rijm of metrum.
Tot de orde
In feite, zegt Pfeijffer, was Pindarus juist ook een vakman. Zijn gedichten waren niet vrij, maar staken strak in het metrum. Als Grieken hadden mogen rijmen, had Pindarus vast gerijmd. Hij wist alleen op een meesterlijke manier een zekere losheid te suggereren.
Als voorbeeld bespreekt Pfeijffer dan een passage waarin Pindarus zichzelf onderbreekt. Hij heeft een passage aan Herakles gewijd, maar dat was niet de bedoeling. “Het minste wat je kunt zeggen”, zegt Pfeijffer, “is dat dit niet op het eerste gezicht de indruk maakt van een weldoordachte en uitgebalanceerde compositie. Een beetje dichter denkt van tevoren na over wat hij gaat zeggen. (…) En deze passage staat niet alleen in het oeuvre van Pindarus. In veel gedichten vind je passages als deze, waar de dichter zijn gedicht binnendringt, zijn verhaal afbreekt en zichzelf tot de orde roept. ”
Gekleurde brieven
Alleen is dat binnendringen in zijn eigen gedicht volgens “moderne interpretaties”, zegt Pfeijffer, een uitgekiende retorische truc, die bedoeld is om de toehoorder het idee te geven dat de dichter het allemaal maar staat uit te bazelen.
Het is een techniek die Pfeijffer duidelijk heeft geleerd. Je komt hem in zijn werk af en toe tegen. Hier is een voorbeeld uit Idyllen:
Ja. Dit soort dingen zou ik jou graag willen zeggen.
In plaats daarvan verlies ik tijd om uit te leggen
hoe Nederland gekleurde brieven naar mij stuurt
en dreigt met acroniemen als het te lang duurt.
De truc beoogt hetzelfde effect: de dichter wijst op zichzelf. Overigens onderbreekt hij hier nog niet een lang betoog over die (blauw) gekleurde brieven; die komt in dit geval pas later, want vooruitgang moet er zijn in de poëzie.
Alexandrijnen
Er zit, meen ik, iets algemener Pindarisch in het werk, zowel in de poëzie als het proza, en dat is dat de lezer, of in ieder geval een lezer, wordt rechtstreeks wordt aangesproken. Dat kunnen, vooral in de gedichten, vrouwen zijn – want veel gedichten in het oeuvre zijn natuurlijk liefdesgedichten – maar Pfeijffers laatste grote prozaboek heette ook niet voor niets Brieven uit Genua.
Er is iemand die wordt aangesproken, en dat aanspreken maakt altijd een spontane indruk, de indruk van een spontane opwelling – of dat nu gebeurt in de vrije, quasi-Pindarische verzen uit het begin, of in de strakke – echt Pindarische – alexandrijnen van de laatste jaren.
Laat een reactie achter