Door Ton Harmsen
Het werk van Joannes Antonides van der Goes heeft een hoogdravende toon. Zijn vermakelijke Ystroom is een kruising tussen een aardrijkskundig en een mythologisch compendium, zijn indrukwekkende Trazil een impressie van duistere Chinese krachten die zich tegen de christelijke god verzetten, zijn vleiende lofdichten op boeken en personen zijn gespeend van humor en kritiek. Bellone aen band en De Teems in brant zijn ook geen vrolijke titels. Maar hij kan ook geestig en lichtvoetig zijn, zoals in zijn gedicht over een dokter die door zijn patiënt-in-nood als een god wordt gezien, maar wanneer het herstel intreedt als een engel, en zodra de patiënt weer op de been is als mens; totdat hij de rekening stuurt voor zijn helende werk:
. Als doodelijke koorts en smart de lijders plagen,
. Kome ik, gelijk een God, voor ’t Krankbed grootsch getreen:
. Mijn artzeny wort als iet Hemelsch aengebeên,
. En d’adem van mijn mont kan alle pijn verjagen.
. Een kroon van stralen huld mijn hooft, in hun gezicht,
. En alle schat valt voor mijn trouwe zorg te licht.
. Zoo dra de dood wat van de lippen is geweken,
. Het tintelende wee een weinig is verzacht,
. Wort mijne Godheit ook een weinig min geächt.
. Men hoort my in dien staet maer als een Engel spreken.
. Noch worde ik evenwel met staetsie ingehaelt,
. En met een rijkdom van beloften weer betaelt.
. De kranke, nu byna door mijne konst genezen,
. Verlaet het bedde om zich te koestren aen het vier;
. Maer die verlichting van zijn weedom staet my dier,
. Dewijl mijn dienst maer wort als van een Mensch geprezen.
. Mijne achting zinkt zoo veel als zijn gezontheit stijgt;
. ’t Ondankbaer loon dat hier de weldaet meest verkrijgt.
. De lijder ademt weêr met onbenaeude longen.
. De koorts is op de vlucht. de wonden zijn geheelt.
. Ik, die te voren heb de rol eens Gods gespeelt,
. Toen ydle hoop van winst my steets wierde opgedrongen,
. Worde als een Duivel uitgescholden en veracht,
. Nu ik betaling van mijn groote konst verwacht.
. (Gedichten, ed. 1705 p. 352)
Die luchtige toon slaat hij ook aan in het mythologische gedicht Marsyas Satyr (1676) over de overmoed (de hybris) van de satyr die de fluit vond, die Minerva had uitgevonden en weggeworpen. Hij leert zichzelf fluitspelen en wordt dan zo trots dat hij Apollo uitdaagt. De winnaar mag met de ander doen wat hij wil… met het resultaat dat Apollo Marsyas de huid afstroopt.
Over dit gedicht verscheen in 1965 een artikel door Pieter Minderaa. Het is een erudiet opstel, waarin Minderaa veel parallellen uit klassieke en zeventiende-eeuwse gedichten laat zien. Hoe knap het artikel ook is, het is door de nieuwe inzichten in de neerlandistiek op een paar punten voor verbetering vatbaar. Minderaa werkt met de uitgave van 1685 en citeert uit ‘Het leven van Joannes Antonides van der Goes’ dat David van Hoogstraten in 1714 aan zijn editie van Antonides’ gedichten toevoegde. Hij doet veel scherpzinnige moeite om het gedicht te dateren (zowel in 1685 als in 1714 is het niet gedateerd) en komt tot de conclusie dat het in 1677 of 1678 moet zijn verschenen. Dat komt hem goed uit omdat het gedicht in zijn ogen onaardige toespelingen bevat op Andries Pels, die in 1677 zijn Frans-klassieke poëtica Q. Horatius Flaccus Dichtkunst, op onze tyden, én zéden gepast publiceerde. Had Minderaa een bezoek aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag gebracht, dan zou hij op de titelpagina van de eerste druk van het pamflet hebben kunnen zien dat het van 1676 is. Ongetwijfeld heeft Antonides zich opgewonden over het verwaande gedrag van het kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum, maar het boek van Andries Pels over ars poetica speelt in de Marsyas geen rol. Biografisch onderzoek is gemakkelijker geworden nu we de elektronische STCN kunnen raadplegen, maar voor Minderaa, hij was hoogleraar in Leiden, was Den Haag niet ver.
Antonides gebruikt twee bronnen
Waaraan ontleent Antonides de stof voor zijn gedicht? Minderaa somt een aantal klassieke bronnen op en concludeert zonder veel argumentatie dat Antonides zich baseert op de Fasti (de kalender van feestdagen) van Ovidius: daar ontleent hij het motto boven zijn gedicht (in 1676 het motto op de titelpagina) aan. De Metamorphoses laat hij buiten beschouwing. Alleen al omdat die door Vondel vertaald zijn (de Herscheppinge van 1671) kan men deze tekst niet voorbijgaan. Antonides is immers door Vondel als zijn ‘zoon’, zijn meest begaafde navolgeling aangewezen. In Marsyas Satyr blijken zowel elementen uit de Metamorphosen als uit de Fasti verwerkt te zijn. Ik citeer hieronder uit beide boeken de complete passage over de ongelukkige sater.
In de Fasti vertelt Minerva hoe zij het fluitspel heeft uitgevonden, wat de reden is een muziekfeest in te stellen (en dat is weer de reden waarom het verhaal in de Fasti staat). In de tijd van Antonides was deze tekst nog niet in het Nederlands vertaald. Ik citeer hier anachronistisch de redelijk betrouwbare vertaling door Arnold Hoogvliet, de Feestdagen uit 1719. Minerva vertelt:
. En ’t pypspel wordt ook in myn’ vindingen getelt.
. ’k Heb eerst de lange pyp van bosboom toegestelt,
. Geboort, en uitgewerkt, dat die, door weinig gaten,
. Haar’ klanken gaf, ’t geen my behaagde boven maaten.
. Ik keek myn maagdelyk gelaat in ’t spiegelglas
. Der baaren, maar ik zag hoe’t opgezwollen was,
. Mismaakt door ’t blaazen, toen wierp ik de fluit ter aarde,
. Op grazige oevers, en ik zei: zoo hoog in waerde
. Is deeze kunst my niet, vaar wel, myn fluit, vaar wel.
. De sater Marsias vondt eerst dit vreemt gestel,
. Maar wist niet van ’t gebruik, doch moest zich heel verbaazen
. Als hy ’t een heldre klank hoort geven door zyn blaazen:
. Voorts leert en dwingt hy staag zyn’ aassem op de maat,
. En hoe men hoog en laag met vlugge vingren slaat.
. Thans wordt hy om zyn kunst door trotsen waan gedraagen;
. Veracht de nimfen, durft Apol ten zangstrydt daagen,
. En, als Apollo won den strydt op zyne fluit,
. Werdt hy gehangen, en verloor zyn dierbre huit.
. ‘k Heb echter de oorzaak eerst gevonden van dit spelen,
. Waarom de pypers noch op mynen feestdag kweelen.
. (Ovidius Feestdagen 1719, p. 221-222)
Antonides begint hier zijn Marsyas mee. Hij voegt nog een komisch element toe: als Minerva in een waterplas ziet hoe lelijk zij wordt met bolle wangen van het blazen op de fluit roept zij uit:
. Maer ’k schatte u zoo veel niet dat ik om u mijn wezen,
. Dat maer een Troische wulp heeft, tot zijn val, misprezen,
. Mismaeken zouw (Marsyas, vs. 9-11a)
Die Trojaanse losbol is natuurlijk Paris, die Venus boven haar verkozen heeft. Dit is alleen het begin van Antonides’ verhaal. Het slot, waarin Marsyas’ bloed in een vruchtbare rivier verandert, staat in Metamorphoses. Daar lezen we
. […] hoe Apol zijn smaet vergelde
. Aen eenen boxvoet, die verwonnen van zijn fluit,
. Als hy gestraft wiert, kermde: och strooptge my de huit:
. Hoe kuntge een kleen en licht vergrijp zoo zwaer opweegen?
. Apol, ontferm u. och wat ’s aen een fluit gelegen!
. En onder ’t kermen wert het vel vast afgestroopt,
. Al ’t lijf, een enkle wonde, in ’t roode bloet gedoopt.
. Het bloet droop af alom. men zagh de taeie zeenen
. Bloot leggen. d’ader lilt. men kon er onder ’t steenen
. Het hart zien kloppen, en de vezels overal
. Den boezem tellen. bosch- en boomgoôn, groot in tal,
. En saters, zijn gebroêrs, Olimp, en veltgodinnen,
. En wat op hoogh geberght pooght schaepe wol te winnen,
. En ’t groote horen vee gaet weiden, weenden vast.
. De vruchtbre gront wert nat, en dronk, van smarte en last,
. De vochte traenen, die langs zijne kaeken droopen,
. En slorpteze van dorst in d’aren, dun en open,
. Tot datze in water weêr verandert, over ’t velt
. Ter bronne uitborsten, en daer d’oever nederhelt
. Afvloeiende in den vliet van Frigie vergaêren,
. Noch Marsia naer hem genoemt zoo veele jaeren.
. (Vondel, Herscheppinge 1671, p. 174-175)
Antonides gebruikt zowel de feestdag van Minerva uit de Fasti als de metamorfose van Marsyas’ bloed in een rivier, dus hij combineert de gegevens uit Ovidius’ beide boeken. Daarmee heeft hij het begin en het einde van zijn verhaal. Maar hij heeft er nog meer stof bijgehaald. Ovidius geeft geen informatie over de onderwerpen waar Apollo en Marsyas in hun wedstrijd over zingen. Antonides volgt hier zijn eigen fantasie: volgens hem bezingt de sater het mythologische verhaal van Latone, de moeder van Apollo en Diana, die door Jupiter bij haar verwekt zijn; voortgejaagd door Jupiters jaloerse vrouw Hera komt zij in Licië waar de boeren haar niet toestaan water te drinken uit een plas. Latone verandert vervolgens de scheldende boeren in kikvorsen, die alleen maar een afschuwelijk geluid kunnen maken. Op zijn beurt bezingt ook Apollo een episode uit het leven van zijn moeder, namelijk hoe zij Niobe strafte. Niobe, getrouwd met de Thebaanse koning Amphion, had zeven zonen en zeven dochters, Latona slechts twee. Daarom schafte Niobe de Latona-verering af en liet zij zichzelf aanbidden. Deze overmoed straften Apollo en Diana af door al haar kinderen te doden en haarzelf in een huilende kalksteen te veranderen.
De onderwerpen van beide zangers zijn door Antonides weloverwogen gekozen: Marsyas zingt als een kikker over kikkers, en Apollo als een wreker over wrekers. En deze inventio ontleent hij aan een toepasselijke bron: juist in het kielzog van deze twee uitvoerige verhalen brengt Ovidius in zijn Metamorphoses Marsyas ter sprake. Zowel het verhaal van de brutale Lycische boeren als dat van de overmoedige Latona staan in het begin van het zesde boek van de Metamorphoses, en als klap op de vuurpijl komt Ovidius – om nog eens duidelijk het gevaar van overmoed te tonen – met zijn betrekkelijk korte vermelding van het Marsyas-verhaal. Wat stijl en woordkeus betreft doet Antonides altijd alle moeite om Vondel nauwkeurig te imiteren; de overeenkomsten zijn dus geen bewijs dat hij Vondels Ovidiusvertaling volgt. Maar het is ondenkbaar dat hij die niet gelezen heeft, en het is zeker dat het voor hem een bron van inspiratie is geweest.
Wat is onmogelijk in een gedicht?
Poëzie kent zijn eigen logica, en die is ruimer dan de logica van het dagelijks leven. Alleen al daarom is de volgende opmerking van Minderaa over Antonides’ beschrijving van de wedstrijd onjuist:
Dat gaat bij Apollo goed; hij kan zijn zangstem begeleiden op de citer. Maar bij Marsyas wordt het een onmogelijke combinatie, die de dichter aannemelijk tracht te maken door zingen en fluitspelen elkaar te laten afwisselen. (Minderaa, p. 249)
Dat doet denken aan het oordeel van A. Agnes Sneller als zij het sonnet van Hooft bespreekt dat begint met:
. Mijn Lief, mijn Lief, mijn Lief. soo sprack mijn Lief my toe,
. Dewijl mijn lippen op haer lieve lipgens weyden.
Zij keurt dit vers af:
De tweede regel van Hooft geeft een eigenlijk onmogelijke situatie weer: De vrouw spreekt haar liefde uit, terwijl de man haar kust. (Sneller, p. 143)
Natuurlijk kan iemand zingen en fluitspelen – waarom zou een zanger zijn lied niet afwisselen op een instrument. En je kan je lippen perfect gebruiken om lieve woorden te spreken terwijl een geliefde over je lippen weidt! Hooft kiest hier trefzeker het juiste woord: weiden betekent zowel ‘voedsel zoeken, grazen’ als ‘zich verlustigen.’
Marsyas als satire
Antonides’ bedoeling is niet alleen een mythologisch verhaal te vertellen (met de prachtige vondst van de zangwedstrijd), maar ook een satire te schrijven op de waanwijsheid van het kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum, waar hij kortstondig lid van is geweest totdat hij het slachtoffer dreigde te worden van hun bedilzucht, vooral toen ze probeerden zijn Ystroom te annexeren:
. En weten, datmen maer moet willen, om te streven
. Ten steilte van een konst, daer zoo veel lof aen kleeft.
. (Marsyas, vs. 50-51)
Minderaa gaat ervan uit dat Pels voor Antonides de grote boosdoener is, en hij wijst erop dat Marsyas Satyr perfect voldoet aan een essentiële eis van dat genre: de satiricus moet zijn slachtoffer evident maar niet opzichtig aanduiden. Het zou heel gemakkelijk zijn geweest om te zeggen dat Apollo Marsyas’ pels afstroopt, maar Antonides houdt zich in:
. Maer Febus luistert niet: en vilt van ondren op,
. En haelt de ruige huit hem over zijnen kop.
. (Marsyas, vs. 143-144)
Nu we weten dat de Marsyas in 1676 verscheen, is de verwijzing naar Pels van minder belang. Op het motto Nil Volentibus Arduum en op Lodewijk Meyer maakt Antonides wèl duidelijke toespelingen. Misschien heeft hij bij de huid van Marsyas helemaal niet aan Andries Pels gedacht; pas later is deze woordspeling tot ieders vermaak door hem verzonnen.
Marsyas Satyr is te lezen op de website van de opleiding Nederlands in Leiden, zowel naar de eerste druk van 1676 als in de verzamelde Gedichten van 1705.
Laat een reactie achter