Door Siemon Reker
Gans als onderstrepend woord komt zelden in het hedendaagse Nederlands voor – ook al zijn er bijvoorbeeld talige sferen zoals idiomatische uitdrukkingen die een zekere bescherming bieden waarin het bijwoord langer kan overleven. Neem bijvoorbeeld de vlieg die de ganse zalf bederft. Het wordt in de Tweede Kamer waarschijnlijk vooral aangehaald in bijdragen van de kring van kleinere protestantse partijen als ChristenUnie en SGP. De geciteerde uitdrukking met de vlieg stamt uit een bijdrage van Roelof Bisschop (SGP) waarmee hij een onderdrukte christelijke minderheid op het oog had (2 november 2016).
Ganselijk is aan de uiterlijke vorm extra zichtbaar als bijwoord (denk aan de vergelijkbare Engelse woorden op –ly) en zoals gans vooral direct gevolgd door anders zo handhaaft ganselijk zich bij uitstek in een bepaalde vastere, ontkennende sfeer. Bisschops fractiegenoot Elbert Dijkgraaf deelt op 21 april 2011 een tikje uit aan Sharon Dijksma, zijn collega van de PvdA: “Ik had toch een wat warmer, socialer hart van mevrouw Dijksma voor de kleine ondernemer verwacht. Dat mis ik ganselijk.” Dijkgraaf is dan nog geen jaar Kamerlid maar voelt zich voldoende in het Parlement thuis om dit zeldzame woord te gebruiken.
Dat het juist van iemand uit de kring van de SGP afkomstig is, is geen wonder als we enkele andere citaten uit Kamerverslagen bekijken. Nemen we Joop Voogd (PvdA) die zich in het debat over de Filmkeuring (4 juni 1975) richt tot zijn protestants-christelijke collega Jan de Koning (ARP/CDA), van wie hij heeft begrepen dat hij “ganselijk onbekwaam tot enig goed” is.
Toen het twee jaar tevoren ging over de Overheidscontrole op omroepprogramma’s (jazeker, 20 juni 1973) sprak Voogd tegen fractiegenoot van De Koning: “Maar ik geef de heer Schakel graag toe, dat het natuurlijk ook volstrekte onzin is, te veronderstellen dat omroepbestuurders per definitie ganselijk onbekwaam tot enig goeds zouden zijn en dat zij per definitie altijd ongelijk hebben, ook als zij eens binnen hun eigen organisatie maatregelen nemen.”
Ganselijk onbekwaam tot enig goed is onderdeel van een langere tekst, een vraag uit de Heidelberger Catechismus, een samenvatting van het protestantse geloofsgoed uit het midden van de 16de eeuw. Het betreft Vraag 8, in een oudere versie in het Nederlands: “Maar zijn wij alzo verdorven, dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad?” Het antwoord op deze vraag is bevestigend, “Ja wij (…)”. Het is een van de eerste kwesties die de Catechismus aan de orde stelt onder het kopje “Van des mensen ellende”.
Die keren dat ganselijk in de Handelingen van de Tweede Kamer opduikt (in de nieuwere spelling en dus zonder in te gaan op de eerdere verslagen toen nog ganschelijk geschreven werd), is dat in een negatieve context. Minister Edzo Toxopeus hield van het woord in de formele vergadersetting (“Zo heb ik echter die motie ganselijk niet geadstrueerd, mijnheer de Voorzitter, in het geheel niet.”). Zijn partijgenoot Cornelis Berkhouwer (VVD) zegt in 1960: “Ik ben daar niet ganselijk meer van overtuigd”.
Geregelde gebruiker van ganselijk is staatssecretaris Willem Hendrik van den Berge, bijvoorbeeld in 1961: “Het gaat mij toch te ver om baten, die uit loterijen en kansspelen verkregen worden, ganselijk vrij van belasting te stellen.” Van den Berge is geboren op Tholen – dat past geheel bij de sfeer van de Heidelberger Catechismus. Ook al was hij partijloos en stemde hij op de Partij van de Arbeid, hij moet taal van vroeger hebben meegekregen.
Dit artikel verscheen gisteren op Siemon Rekers eigen blog Nomeis.
John Wervenbos zegt
Mooi! En hoe zou het wat dit aangaat in de Eerste Kamer toegaan? Ik houd van verouderd of ‘statig’ taalgebruik op zijn tijd. Pas het soms toe bij mijn opstellen en zeker bij mijn gedichten als het zo uitkomt. Niet per se, maar toch… laat ik dichterlijke vrijheid zonder omhaal gelden als ik denk dat dat goed of op zijn plaats is. Ganselijk, toevoeging -elijk, gaat tamelijk ‘ver’, maar dat is juist leuk. De rijkdom van de Nederlandse taal mag worden getoond en gebezigd naar mijn idee. Historisch en levend en wel. Gansch met toevoeging -ch is echter echt out-of-date naar mijn smaak. Maar goed, dan komt daar dus ook nog de schrijfwijze bij. Doet me denken aan een oud gedicht van me, misschien m’n oudste: Lethargisch samenleven.
Hans van der Gugten zegt
De man van de dode vlieg: https://nl.wikipedia.org/wiki/Jan_Kappeyne_van_de_Coppello