Een geschiedenis van het Nederlands in 196 sonnetten (141)
Het Nederlandse sonnet bestaat 452 jaar. Hoe is het de taal in die tijd vergaan?
Door Marc van Oostendorp
Impasse
Wij stonden in de keuken, zij en ik.
Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag.
Maar omdat ik mij schaamde voor mijn vraag
wachtte ik het onbewaakte ogenblik.Maar nu, haar bezig ziend in haar bedrijf,
en de kans hebbend die ik hebben wou
dat zij onvoorbereid antwoorden zou,
vroeg ik: waarover wil je dat ik schrijf?Juist vangt de fluitketel te fluiten aan,
haar hullend in een wolk die opwaarts schiet
naar de glycine door het tuimelraam.Dan antwoordt zij, terwijl zij langzaamaan
druppelend water op de koffie giet
en zich de geur verbreidt: ik weet het niet.Martinus Nijhoff
Dit sonnet is waarschijnlijk de bekendste verbetering van de twintigste eeuw. De dichter had al eerder een gedicht gepubliceerd dat er sterk op lijkt:
Wij stonden in de keuken, zij en ik.
Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag.
Maar omdat ik mij schaamde voor de vraag
wachtte ik het onbewaakte ogenblik.Maar nu, haar bezig ziend in haar bedrijf,
en de kans hebbend die ik hebben wou
dat zij onvoorbereid antwoorden zou,
vroeg ik: waarover wil je dat ik schrijf.Juist vangt de fluitketel te fluiten aan.
Weer is dit leven vreemd als in een trein
te ontwaken en in ander land te zijn.En zij antwoordt, terwijl zij langzaam-aan
het drup’lend water op de koffie giet
en de damp geur wordt: een nieuw bruiloftslied.
Clou
Zijn dit twee verschillende gedichten? Of twee versies van een gedicht? In het Verzameld Werk staan ze allebei in volle glorie afgedrukt, alsof het twee gedichten zijn, maar wanneer de dichter wetenschapper was geweest en dit trucje had gewaagd was hij beschuldigd van zelfplagiaat. Daarom worden de twee gedichten meestal als versies van hetzelfde gedicht gezien.
De meeste aandacht van lezers gaat natuurlijk altijd uit naar het verrassende verschil in ontknoping. Ik weet het niet is op het eerste gezicht zo’n andere clou dan een nieuw bruiloftslied dat het wel over twee verschillende gedichten móét gaan. Of niet?
Wistaria
Minstens interessant zijn natuurlijk de andere verschillen. Ik vind bijvoorbeeld de verandering in de regels 10 en 11 fascinerend. In de eerste versie wordt daar met heel gewone woorden zoals trein, ontwaken en land een droomtafereel beschreven die het geheel (dus) een onwerkelijke wending geeft. In de tweede versie wordt hetzelfde bereikt door juist iets heel gewoons te beschrijven (stoom gaat omhoog naar de blauwe regen), maar dat te doen met een wat buitenissige syntaxis (‘haar hullend in een wolk die opwaarts schiet’) en met het wat vreemde woord glycine. Gewone taal voor iets vreemds werd vreemde taal voor iets gewoons.
(Dat glycine ook in de tijd van Nijhoff geen alledaags woord was voor blauwe regen maak ik op uit een artikel uit de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant van 1914, waarin staat: “Het best bekend bij ons is Glycine of Wistaria [sic] Chinensis als blauwe regen.”)
Gedruppel
De duidelijkste verbetering zit in de een na laatste regel: van ‘het drupp’lend water’ naar ‘druppelend water’. In de eerste plaats vinden we, zo ongeveer sinds de laatste honderd jaar die apostrofen in een woord steeds minder mooi. Ooit waren ze een teken van grote dichterlijkheid, maar inmiddels, en zo’n beetje sinds Nijhoff, vinden we dat niet meer. Een gedicht is mooi als de taal niet de indruk wekt zich in een keurslijf te wringen – spontaan te zijn, waarbij spontaneïteit niet per se betekent alledaagsheid (gegeven de glycine), maar wel: los van een of ander van te voren gegeven schema. Liever geen nieuw bruiloftslied, zou je bijna zeggen, maar iets anders: ik weet het niet.
Maar doordat die lettergreep in druppelend terugkeert, moet het bepaald lidwoord het verdwijnen, en dat is ook in allerlei opzichten een verbetering. In de eerste plaats doorbreekt het de regelmaat van jamben, en dat kun je als iconisch opvatten voor het druppelen van het water (gedruppel gaat nooit van taDAM taDAM), maar ook omdat je je in de eerste versie kon afvragen: het druppelend water?
En bovenal: omdat druppelend nu dubbelzinnig wordt: is het in de nieuwe versie het water dat druppelt? Of is zij het die het water druppelt? Het is maar een klein, onbeduidend verschil, maar het past precies in de algemene sfeer van onduidelijkheid die in de tweede versie van Impasse zo precies wordt opgeroepen.
Gert de Jager zegt
De glycine was er, gek genoeg, al in een eerder gepubliceerde versie. In 1935 schrijft Nijhoff:
Juist vangt de fluitketel te fluiten aan.
De stoom stijgt de glycine tegemoet
die door het tuimelraam naar binnen schiet.
En zij antwoordt, terwijl zij langzaamaan
het druppend water op de koffie doet
en de geur zich verbreidt: ik weet het niet.
Een jaar later wordt de bruiloftsversie gepubliceerd als onderdeel van de cyclus Voor dag en dauw. Nog weer tien jaar later wordt Impasse onderdeel van Nieuwe gedichten en komt de eerste versie in grote lijnen terug. Met verbeteringen die inderdaad fraai en subtiel zijn, al blijf ik moeite houden met die glycine: zelfs mijn Van Dale uit 1976 kent hem niet. Hoe vaak je het gedicht ook leest: tussen al die stoom en koffie is mijn eerste associatie altijd die van een geheimzinnig chemisch element.
Mient Adema zegt
Druppelen is inderdaad een grappig werkwoord. Het eerste waar ik aan denk bij het zetten van koffie met zo’n koffiefilter is de plaats onder het filter, niet de plaats erboven. Het druppelen gebeurt vanzelf, door het inmiddels koffiewater geworden water, met behulp van de zwaartekracht en zonder mensenwerk. Het water druppelt, of liever drupt, want de regelmaat is nogal grillig. Als mens kijk je er alleen maar naar.
In de laatste versie wordt echter het druppelen boven het filter door de koffiezetster open gehouden. Het is, denk ik, inderdaad een verbetering in die zin dat haar antwoord dat ze het niet weet zorgvuldig tot stand is gekomen, nu zij zo uitgebalanceerd en gefocust de gedachten ordende bij het verdelen van het water over het zo nauw luisterende filteroppervlak. Die koffie moet in haar bedrijf immers wel ergens naar smaken.
Gert de Jager zegt
De editeurs van de driedelige uitgave van Nijhoffs gedichten in de Monumenta literaria neerlandica komen met een aardig detail:
“Fred Batten zou Nijhoff aan het bestaan van dit gedicht (in 1935 gepubliceerd in Kristal) hebben herinnerd. Hoe het ook zij, ieder geval heeft Batten de Kristal-versie aan Nijhoff doen toekomen, want deze schrijft hem op 9 juli 1946 een bedankbriefje: ‘Hartelijk dank voor de zoo spoedige toezending van het sonnet Impasse. Ik zal u, uit erkentelijkheid, den bundel Nieuwe Gedichten toesturen, zoodra deze is verschenen.'”
Kristal; letterkundige productie 1935 was een jaarboek. De nieuwe versie van Impasse verscheen in de vijfde druk van Nieuwe gedichten en verving daar De schrijver, ook al zo’n gedicht waaraan Nijhoff eindeloos sleutelde.