Door Marc van Oostendorp
De taalkundige wereld op de sociale media waren de afgelopen dagen in rep en roer vanwege een schandaal. Een collega – FJ, een betrekkelijk jonge, net tot hoogleraar benoemde psycholinguïst aan de Universiteit van Rochester – zou seksuele intimiderend zijn opgetreden tegen een groot aantal vrouwelijke studenten, promovendi en postdocs: opmerkingen gemaakt over hun lichaam, met verschillende het bed gedeeld, feestjes gehouden met drugs en hete baden en de suggestie gewekt dat het goed was om daaraan mee te doen.
Het progressieve Amerikaanse blad Mother Jones besteedde er een artikel aan, dat zich echter slechts concentreerde op één betrokken jonge onderzoekster. Indrukwekkender nog is in mijn ogen de complete aanklacht die bij de universiteit is ingediend en die ook online staat. Een groot aantal vrouwen komt er aan het woord. Enkele prominente collega’s van FJ blijken bovendien ontslag te hebben genomen van de universiteit uit protest tegen het feit dat de universiteit op eerdere klachten nauwelijks heeft gereageerd (FJ’s promotie kwam zelfs vrijwel onmiddellijk na de klacht, als ik het goed begrijp). Enkele duizenden mensen hebben een petitie getekend die de universiteit oproept om FJ te ontslaan. Het Amerikaanse blog Language Log besteedde uitgebreid aandacht aan de kwestie, met nog veel meer links dan ik hier geef.
Goed op tv
Een belangrijke draad in de hele discussie vind ik die over macht. Je krijgt de indruk dat die FJ allerlei rare seksueel getinte spelletjes speelde en daarbij negeerde dat hij inmiddels door zijn positie macht had gekregen over andere mensen, al was het maar omdat jonge mensen dachten dat ze met hem moesten samenwerken als ze verder wilden komen – hij was immers zelf een succesvolle jonge onderzoeker, niemand kon ze de kneepjes van het vak zo goed bijbrengen als hij. Dat hij niet langer een promovendus was onder de promovendi maar dat zij inmiddels tegen hem opkeken en dat niet alleen omdat hij zo briljant was, maar omdat hij de sleutel had tot hun verdere loopbaan. Dat zij dus moesten doen wat hij ze vertelde, dat ze voelden dat ze van hem afhankelijk waren en alleen daarom meegingen in zijn spelletjes.
Ik ken FJ niet, maar uit het rapport komt hij naar voren als op zijn minst een onaangename persoon. Als hij mijn collega was, zou ik geloof ik ook alles op alles zetten om hem maar ergens anders briljant en flitsend te laten zijn, want de sfeer die hij creëerde lijkt me alles behalve aangenaam. (Dit alles uitgaande van de veronderstelling dat van wat in het rapport staat ook maar een fractie klopt – het socialemedia-aspect van deze zaak, met zijn allen na alleen een aanklacht zijn naam rondroepen, vind ik minder aangenaam. Wat nu als het allemaal tóch niet klopt?)
Trucje
In een commentaar op een blogpost op Norbert Hornstein’s ook overigens behartenswaardige blog Faculty of language wijst iemand erop dat de gebeurtenissen in Rochester veel te maken heeft met een rocksterrencultuur: een cultuur waar bepaalde mensen zijn die nu eenmaal alles kunnen maken omdat ze immers zo vreselijk slim zijn, en zo goed in zeer geavanceerde methoden en technieken, en zulke indrukwekkende lezingen geven en het bovendien ook nog vreselijk goed doen op de tv. Én zoveel onderzoeksgelden binnenslepen
Ja, daarbij gaan ze af en toe een beetje over de rand, maar dat hoort nu eenmaal bij de cultuur, hè?
Het is daarmee dus ook eigenlijk een heel ingewikkelde kluwen. Enerzijds hoort het er in de academische wereld niet toe te doen. Dat ik nu eenmaal heel veel weet over de toonloze e in Nederlandse dialecten, maakt nog niet dat ik me mag permitteren dat ik het werk van studenten presenteer als dat van mezelf, in opiniestukken ongeneerd mensen mag kwetsen, of me smerige praatjes verkoop aan een postdoc. Ik weet iets bijzonders, ik kan een bijzonder trucje, maar een goede academicus snapt tegelijk dat de mens die om dat bijzondere trucje heen gevouwen zit nu ook weer niet zó bijzonder is.
Briljante geleerden
Tegelijkertijd moet ik ook beseffen dat ik me tegenover promovendi weer niet moet gedragen als een absolute gelijke. Dat ze het met mij even gezellig gaan vinden als met elkaar, dat ik ze bij mij thuis uitnodig om samen dronken te worden. Ik heb alleen al macht over hen omdat ik iets heb dat zij graag willen hebben: kennis van de toonloze e in de Nederlandse dialecten.
Je moet er als academicus mee omgaan dat mensen je respecteren en macht toekennen om een heel klein deel van jezelf, en dat je die macht niet mag gebruiken maar ook niet kunt ontkennen. Dat er jonge mensen komen die je enorm bewonderen en in allerlei opzichten willen volgen, maar dat doen om de verkeerde redenen. Dat klinkt lastig en psychologisch zal het dat ook zijn, maar als je je er niet aan houdt, kan het ontaarden in wantoestanden als die aan de Universiteit van Rochester. Mensen die met die paradox niet kunnen omgaan, kunnen natuurlijk nog steeds briljante geleerden zijn, maar op een universiteit horen ze niet thuis.
Ter aanvulling: wie met een “rockster” op de werkvloer te maken krijgt, kan houvast vinden in art.1.8 van de Gedragscode VSNU:
“Zorgvuldigheid beperkt zich niet tot het uitvoeren van en rapporteren over
wetenschappelijk onderzoek, maar strekt zich ook uit tot de relaties tussen
wetenschapsbeoefenaren onderling, tussen promotor en promovendus,
tussen docenten en studenten en in relaties met de maatschappij.”
De meeste wetenschappelijke instellingen hebben vertrouwenspersonen. Het woord “relatie” gaat hier verder dan alleen seksuele relaties, maar betreft bijv. ook de verhouding tussen wetenschappers en de pers. Er is dus enig houvast. Wel is er een lacune in de voorzorgen, namelijk dat mensen van buiten de universiteit vaak moeilijk gehoor vinden.
De kwestie is dat het heel lastig is om dit soort dingen vast te leggen in regels. Het gaat vaak om een serie gedragingen die ieder voor zich net op de rand zijn. In het geval van FJ vind ik bijvoorbeeld het verslag dat Mother Jones maakte over één van de betrokkenen niet zo overtuigend. Je kunt dan over ieder detail vragen gaan stellen. Zij was bijvoorbeeld kennelijk helemaal niet naar Rochester gekomen voor FJ’s specialisme, dus je kunt je afvragen hoe afhankelijk ze nu van hem was. Het is vooral de aanklacht die indruk maakt omdat het laat zien dat er heel veel kleine incidentjes waren, die echter samen een verontrustend beeld geven.
Regels zijn uiteindelijk natuurlijk wel een instrument, als het eenmaal zo ver is dat mensen de moed hebben verzameld om zich uit te spreken tegen dit soort rocksterren. Voor die tijd is het van veel meer belang om de daders aan te spreken en de slachtoffers te steunen. Het zijn informele overtredingen die ook het best informeel kunnen tegengegaan, bij voorkeur door andere senior-onderzoekers die de sterren voortdurend hun plaats wijzen.
“in opiniestukken (niet) ongegeneerd mensen mag kwetsen”. Dit is deze week actueel aan een Nederlandse universiteit, en wel de Radboud in Nijmegen. Hoogleraar psychologie Roos Vonk had in een opiniestuk de uitwassen van de bio-industrie vergeleken met de holocaust. Iedereen viel over haar heen, terecht want een tamelijk scheve vergelijking. Toch meende ook het bestuur van de Radboud hier afstand van te nemen en noemde de uitspraak in een bericht onnodig kwetsend. Ook Roos Vonk was het hier uiteindelijk mee eens, maar ik vind eigenlijk dat een universiteit zich niet met de meningen van zijn medewerkers en hoogleraren moet bemoeien. Als een hoogleraar niet bevalt moet je zijn of haar contract niet verlengen, maar niet publiekelijk een mening veroordelen.
Interessant, je zou namelijk gerust kunnen vergelijken en dan concluderen dat ze enorm van elkaar verschillen. Er zijn namelijk best wel overeenkomsten te noemen.
Maar vergelijken kan dus alleen als twee dingen weinig van elkaar verschillen. Coca Cola met Pepsi kun je vergelijken, maar Coca Cola en Johnny Walker kan dan niet.
Vergelijken is misschien retrospectief: je weet de conclusie van de vergelijking—de holocaust en uitwassen van de bio-industrie verschillen sterk—en dan pas beslis je of er een vergelijking te maken valt.
Sidenote: Laten we hoogleraren niet ontslaan om hun mening. Als werkgever ben je geen gedachtepolitie. Er is gewoon vrijheid van meningsuiting, en iedereen die ontslagen wordt om zijn of haar mening heeft alle recht om de werkgever voor de rechter te slepen.
Het gaat mij niet om de inhoud van de mening van Roos Vonk, maar om de vrijheid van meningsuiting. Wetenschappers zouden zich van mij meer met het maatschappelijke en politieke debat mogen en moeten bemoeien, zeker in deze tijden, maar verreweg de meeste houden zich daarvan welbewust strikt afzijdig. Neem een voorbeeld aan Noam Chomsky, die is niet alleen taalkundige en wetenschapper maar ook al zijn hele leven een sociaal en politiek activist, ook dat maakt hem uniek en moedig.