door Jan Stroop
Behalve bij de contactbijeenkomsten opereerden de drie afdelingen van ’t Instituut niet vaak gezamenlijk. Als er eens een jubilaris was dan zochten we die allemaal op en dan luisterden we naar de toespraakjes en zongen “Lang zal ze/tie leven”, gevolgd door “Hij/Zij leve hoog, ja hoog.” Gevolgd door koffie met gebak.
Één keer in de zoveel jaar kregen we instructieles van een brandweercommandant. De medewerkers van ’t hoofdgebouw en wij begaven zich dan naar de zolder van ’t Trippenhuis, alwaar ons uitgelegd werd wat we te doen en te laten hadden, als er brand was. Toen heb ik geleerd dat je beter een gebouw met zware eiken balken kunt hebben zoals ’t Trippenhuis, dan een met stalen of ijzeren balken. Houten balken branden nauwelijks, die van staal en ijzer ook niet, maar die buigen door.
Han Voskuil had zijn onderzoek verlegd van immateriële zaken als kabouters, dwaallicht, omgang met de nageboorte van ’t paard, naar materiële zaken, de wanden van het boerenhuis in Nederland bijvoorbeeld. Ook de dorsvlegel was object van onderzoek én van verzamelen. Voskuil had een paar exemplaren op zijn kamer en hij zou wel eens een demonstratie geven hoe zo’n dorsvlegel gehanteerd moet worden.
De demonstratie ging plaats vinden op ’t grasveld in de tuin van ’t Trippenhuis, dus naast ons gebouw. ’t Voltallige personeel Volkskunde, Voskuil met dorsvlegel voorop, marcheerde door onze kamer naar buiten. Ik stond voor ’t raam en keek toe. Mevrouw Daan niet; die hield ’t hoofd halsstarrig afgewend. Even tevoren had ze zich al geërgerd aan ’t lawaai dat ’t stoeien met de dorsvlegel in de belendende kamer van Volkskunde veroorzaakte.
Eerst kregen we een kort college te horen over de verschillende soorten dorsinstrumenten. Je hebt de dorsstok uit een geheel en de dorsvlegel waarbij een knuppel door middel van een stukje leer of een palingvel aan de steel bevestigd is. Daarvoor werd palingvel gebruikt omdat dat flexibel is en meegaat met de draaiende beweging van de knuppel. Tegelijk is ’t ook oersterk. Bij ’t slaan moet je zorgen dat de knuppel precies horizontaal op ’t te dorsen graan neerkomt. Zo’n dorsvlegel werkt beter dan een stok.
En toen begon de demonstratie. Voskuil nam de dorsvlegel ter hand en haalde uit. Maar hij bleek over zijn houdbaarheidsdatum heen. Want al bij de tweede zwaai brak ’t bovenste gedeelte van de steel af en vloog de knuppel door lucht, rakelijks over de toeschouwers. Iedereen schrok zich rot.
Ik schijn toen, althans volgens ‘Het Bureau’, geroepen te hebben: “en de boer hij dorste voort” (vrij naar Werumeus Buning). Zou best kunnen, maar flauw is ’t wel. Geen wonder dat Voskuil er geen aandacht aan besteedde. De lol was er ook af en er kwam ook geen vervolg, behalve dan een stukje in de Mededelingen met een kaartje, ’t kaartje hierboven.
Vanaf 1967 heb ik mijn aandeel geleverd in ’t maken van bandopnames van dialectsprekers in verschillende delen van Nederland. In totaal ruim 100. Ik deed dat samen met juffrouw Francken. Ik had toen nog geen auto en ook geen rijbewijs, wat me eens op een kritische opmerking van meneer Meertens kwam te staan: “een moderne dialectoloog moet auto kunnen rijden”. We gingen dus op pad met de auto van juffrouw Francken. Dat was aanvankelijk een 2cv. Een eenvoudig autootje, zeker vergeleken met de Renault 16, waar mevrouw Daan in reed, maar erg pittoresk om ermee over landelijke wegen te hobbelen.
We beschikten trouwens wel over hoogwaardige opname-apparatuur, een recorder van ’t merk Nagra, die ze bij radio ook gebruikten. Overigens heb ik nooit enig onderricht in ’t gebruik ervan gehad, maar ’t ging eigenlijk vanzelf. Over onze wederwaardigheden tijdens die opnametochten gaat mijn volgende stukje.
Laat een reactie achter