De dikste kloostermuren zijn bezeten
En spitsen de ooren naar ons veil rumoer,
Ik ben op u, gij zijt op mij gebeten.
Ik ben de duivel, en gij zijt moer!
Mijn liefde heb ik aan uw val gemeten.
Ik sla de maat voor een soldatenhoer.
De dikste kloostermuren zijn bezeten
En spuwen kruis en krans en kralensnoer.
Hoe vaak hebt gij mij ’t zangersfeest verweten
Komaan, ‘k verkoop u aan een heerenboer
Die met twee gouden hammen heeft ontbeten!
Ontucht’ge padden spieden door de reten
Naar de geliefde van een troubadour
De dikste kloostermuren zijn bezeten!
Simon Vestdijk (1898-1971)
uit: Gestelsche liederen (1949)
Een klaarblijkelijk lied is dit rondeelsonnet allerminst. Dat zangersfeest verwijst wel naar die troubadour en naar het zesde vers, maar wat er precies mee bedoeld wordt, blijft de lezer duister; erg is dat natuurlijk niet. Kennelijk bevinden de zanger en zijn geliefde zich in een klooster, waar hun echtelijke(?) ruzie de aandacht trekt van de bewoners. Ze worden bespied, de twee, ze vermoeden toornige blikken, kwaad gerammel met de rozenkrans, in het m.i. wat al te zwaar aangezette beeld van de spuwende muren.
R.A. Cornets de Groot
- Simon Vestdijk: wikipedia • website • dbnl • kb
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter