Een rondedans is voor geen kruis bezweken.
De duivels zijn met katervocht bespet.
De bergen zijn zoo geil uiteengeweken
Als trokken zij de hemel mee in bed.
Vergeefs zwaai ik het heilig veilig teeken:
Zij dansen bij hun steen met sloer en slet;
Een rondedans is voor geen kruis bezweken
En wordt zelfs door de Moeder niet belet.
Moeders laten hun logge borsten weeken
In de rivier tot alomprangend vet
Waarin de duivels spitse vingers steken.
Zij dansen, dansen, nauw begonnen met
Hun rondedans, die voor geen kruis bezweken
Zich schielijk heenslaat door mijn schietgebed!
Simon Vestdijk (1898-1971)
uit: Gestelsche liederen (1949)
Duivels, katervocht, bespet, geil, sloer, slet, logge borsten weken, alomprangend vet, spitse vingers steken. Ook in deze omgeving houden hogere begrippen geen stand: wat te denken van de Moeder? Dit gedicht heeft van de drie, als op zichzelf staand sonnet, wel het meest behoefte aan samenhang. Toch kan men na enig nadenken ook dit sonnet als een zelfstandig gedicht begrijpen. Er is een saturnusfeest aan de gang in de afgrond tussen de bergen. De ik-figuur, kennelijk tegen zijn zin daar beland, – wat zo’n hel voor psychanalisten betekent, hoef ik wel niet te vertellen, en anders verzint men maar even wat die hemel daar doet, in die afgrond en in dat bed – bezweert deze heksensabbat met het kruisteken, maar tevergeefs . Het laatste terzet toont dat ook de ik-figuur (evenals Merlijn van een maagd en de duivel een zoon) het goede en het kwade, het hogere en het lagere in zich verenigt, gelijk hier hel en hemel één zijn. ‘Verenigt’ zeg ik, want wie zijn deugden op hun waarde wil toetsen, zoekt het kwaad.
R.A. Cornets de Groot
- Simon Vestdijk: wikipedia • website • dbnl • kb
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter