Door Marc van Oostendorp
Laten we ons even verplaatsen in de peuter die geconfronteerd wordt met het werkwoord hoeven. We zitten sowieso in een fase in ons leven dat we iedere dag tal van nieuwe woorden leren, en dan is daar ineens hoeven. Je ene moeder zegt bijvoorbeeld tegen je andere:
Je hoeft dat niet te doen.
Op de een of andere manier moet je uitvissen hoe dat in elkaar zit. Wat betekent dat woord? Niemand zal het je adequaat uitleggen – vraag de gemiddelde moeder maar eens een definitie te geven van hoeven – en toch vissen kinderen het op de een of andere manie uit: het betekent net zoiets als moeten. Maar dan moet je nog iets uitvinden, namelijk dat je wel kunt zeggen:
Je hoeft dat niet te doen.
Niemand hoeft dat te doen.
Je hoeft alleen maar te komen.
Je hoeft geen moeilijke dingen te doen.
Maar dat je niet kunt zeggen:
Je hoeft te komen.
De reden is dat je hoeven alleen kunt gebruiken als er in de zin een woord staat dat iets negatiefs uitdrukt, al is dat negatieve ook enigszins verborgen (zoals in alleen maar). Moeten gebruik je in precies de omgekeerde omstandigheden. Je kunt wel zeggen Je moet dat niet doen, maar dat betekent net iets anders: ‘je bent verplicht dat niet te doen’ en niet ‘je bent niet verplicht dat te doen’.
Onder de knie
Het is alles bij elkaar een vreselijk ingewikkelde taak, die kinderen hebben aan te pakken, terwijl ze nog zoveel andere dingen aan het leren zijn. De Amsterdamse taalkundigen Jing Li, Fred Weerman en Hedde Zeijlstra wijden een nieuw artikel aan een deel van de taak – de relatie met negatieve woorden in de zin.
Ze laten zien dat kinderen in een experiment al op hun derde doorhadden dat hoeven samengaat met woorden als niet en geen. Wanneer ze een zin moesten herhalen waarin dat fout ging (‘Je hoeft dat te doen’), herstelden ze de fout vaak in hun herhaling. Voor andere ontkennende woorden duurde het wat langer. De meeste kinderen hadden het op hun vijfde onder de knie.
Een zier
Li, Weerman en Zeijlstra vermoeden dat kinderen in eerste instantie veronderstellen dat hoeven alleen kan voorkomen in zinnen met niet en geen, omdat dit de meest voorkomende negatieve woorden zijn. In de loop van de tijd breiden ze dit uit tot ze uiteindelijk uitkomen op de algemene regel ‘hoeven kan alleen in een zin waarin een ontkennend woord staat’.
Dat zijn interessante bevindingen, al vraag ik me af waarom het niet ook andersom kan zijn. Kinderen van drie veronderstellen al dat hoeven alleen in negatieve zinnen kan voorkomen; alleen hebben ze betekenis van ingewikkeldere woorden als niemand en alleen maar nog niet helemaal uitgevogeld. Het lijkt mij eigenlijk logisch, omdat menselijke talen veel van dat soort woorden kennen die alleen in een negatieve context voorkomen. Bekende voorbeelden in het Nederlands zijn bijvoorbeeld constructies als een snars en een zier:
Ik begrijp er geen zier van.
Ik weet niet of je er ook maar een zier van snapt.
Niemand snapt er een zier van.
Ik snap er een zier van. [uitgesloten]
Dat sommige woorden alleen in een negatieve context gebruikt kunnen worden, is kennelijk een grammaticale beperking die sommige talen hebben. Waarom zou een kind dat dan ook niet onmiddellijk veronderstellen voor hoeven?
Jos Van Hecke zegt
Naar mijn aanvoelen heeft het hedendaags standaard Nederlands 3 hulpwerkwoorden die een ‘moeten’ uitdrukken, zij het in verschillende gradaties in afnemende volgorde van sterkte: moeten + infinitief ; dienen + te + infinitief ; hoeven + te + infinitief. Elk van deze drie hulpwerkwoorden kunnen – zonder ten gronde ongrammaticaal te worden – zowel in bevestigende als in ontkennende zin(nen) ingezet worden. Bv. je moet dat wél doen ; je dient dat wél te doen ; je hoeft dat wél te doen. De rest is een kwestie van persoonlijke keuze in de communicatief -semantische context waarin deze hulpwerkwoorden van ‘moeten’ worden ingezet.
Krek hetzelfde grammaticaal systeem vindt men – overigens in dezelfde gradaties en volgorde van sterkte – terug in de Spaanse grammatica: (no) tener de/que ; (no) deber ; (no) haber de. Hetzelfde maar met enigszins anders geschreven en uiteraard grammaticaal anders vervoegde hulpwerkwoorden komt voor in de Portugese taal: (não) ter de ; (não) dever ; (não) haver de.
Ik zie niet in waarom of op welke taalkundige gronden er onder de drie hiermee parallel functionerende Nederlandse hulpwerkwoorden van ‘moeten’ er enkel en uitsluitend voor het hulpwerkwoord ‘hoeven + te + infinitief’ een GRAMMATICALE beperking tot ontkennende/negatieve zinnen zou (moeten / dienen te / hoeven te) zijn?
Jos Van Hecke zegt
Aanvulling: het Nederlands heeft blijkbaar nog een vierde hulpwerkwoord dat een soort ‘moeten’ uitdrukt, eveneens met een andere semantische gradatie, nl. het hulpwerkwoord (be)horen + te + infinitief. Ook dit hulpwerkwoord van ‘moeten’ kan zonder enig grammaticaal obstakel zowel in bevestigende als in ontkennende zin(nen) gebezigd worden.
HC zegt
Volgens jou is ‘hoeven’ alleen maar wat minder sterk? In ‘mijn grammatica’ is er nog wat anders, m.n. dat je ‘hoeven’ eigenlijk niet gebruikt in gewone bevestigende zinnen. Zinnen als de volgende kunnen voor mij niet, en de taal- en grammaticaboeken zeggen m.i. hetzelfde:
* Dat hoeft zo.
* Je hoeft nu op te houden met zeuren.
* Ik vind dat hij de onafhankelijkheid hoeft uit te roepen.
* Wij hoeven hem allemaal te steunen.
* Ik hoef nog even naar de winkel.
Je gaat me toch niet echt vertellen dat je die zinnen simpelweg picobello vindt?
Lucas Seuren zegt
De vraag is dus of hoeven herkend wordt door kinderen als modal verb negative polarity item (en ze woorden als niemand en constructies als alleen maar niet zodanig herkennen) of dat het dus als een soort construct wordt geïnterpreteerd in samenwerking met geen/niet.
Een extra test zou kunnen zijn hoe kinderen omgaan met andere NPIs (het Nederlands heeft er volgens mij niet veel helaas), en hoe ze bijvoorbeeld hoeven gebruiken—of niet gebruiken—in vraagzinnen. Die laatste vereisen namelijk geen kennis van complexere woorden, maar werken wel als goede test voor NPIs.
Semi-gerelateerd, waarom zouden we hoeven vertalen als need to? Ik vertaal het in mijn data altijd als have to. Beide zijn natuurlijk geen NPI, dus op basis daarvan zal het weinig uitmaken
Jing zegt
Engelse need kent wel een NPI gebruik of functie. Je zegt alleen john need not cry maar niet john need cry.
Need Kent eigenlijk drie functies: als een lexicaal woord: john needs some water. John does not need any water. Als een hulpwerkwoord: John needs to go to school. John does not need to go to school. Als even modaalwerkwoord: John need not go to school. Maar niet: John need go to school.
Je ziet dat Need toch een npi gebruik kent namelijk wanneer het woord voorkomt als een modaalwerkwoord. Maar je hebt wel gelijk dat je hoeven zowel als need to of als have to vertaald kan worden. De betekenisverschillen tussen need to of have to doet in dit geval niet veel toe omdat het hier meer gaat om een universeel modaal die onder de negatie geïnterpreteerd wordt.
Lucas Seuren zegt
Ah, oké. Vanuit grammaticaal standpunt dan wel logisch ja. Voor mijn onderzoek verder niet echt van belang.
Wordt “need” overigens nog daadwerkelijk op die manier gebruikt? Google Ngram zegt van wel (het neemt zelfs toe), maar dat is in boeken en ik kan me het gebruik niet voor de geest halen in gesprekken. En ik heb toch bijna een jaar in de VS en UK gewoond.
Jing zegt
need Als een NPI komt veel te weinig voor in het taalaanbod (de input die kinderen krijgen). Deze heb ik onderzocht in CHILDES database. Omdat need naast zijn NPI functie ook nog twee andere functies kent die wel frequent voorkomen in het taalaanbod wordt het NPI gebruik van need niet verworven de eerste 6 a 7 levensjaren. Het gebruik van need als NPI kan misschien wel toenemen in geschreven taal of volwassentaal maar omdat kinderen dit gebruik waarschijnlijk pad op een te latere leeftijd verwerven is de implicatie dat het NPI gebruik van need zou verdwijnen. Als je geïnteresseerd bent zou je Lin (2016) kunnen kijken.
Lin. 2016. On the Distribution and Acquisition of the West Germanic ‘Need’-Verbs: German between Dutch and English. Journal of Germanic Linguistics, 28(4), 349-369.
Jing Lin zegt
Er zijn twee argumenten waarom kinderen niet beginnen met de hypothese dat hoeven altijd maar met ontkenning moet voorkomen maar deze abstracte kennis pas ontwikkelen naar mate ze meer input krijgen. Het eerste argument is puur theoretisch. NPIs komen in veel talen voor maar er is tot nu toe niet bewezen dat er een bepaald NPI morfeem bestaat (in welke taal dan ook). het Nederlands heeft ruim 400 NPIs (incl idiomen) (Hoeksma 2013) en hoeven is maar er een van (wel een frequent gebruikt NPI). Hoeven heeft aan zijn morfologische vorm helemaal niks bijzonders dat een kind a priori aan zou kunnen of moeten nemen dat hoeven een NPI is. Waarom zou hoeven een NPI zijn maar moeten kunnen en mogen niet? Dat zie je niet gemarkeerd in de woordvormen. Waar komt de kennis dan vandaan, dat hoeven een NPI is? Waarom hebben alle Nederlandstalige kinderen dezelfde hypothese? Zolang deze vragen niet goed beantwoord kunnen is er naar mijn idee geen reden om aan te nemen dat kinderen al beginnen met dat hoeven uitsluitend met ontkenning voorkomt.
Het tweede argument is empirisch. Kinderen vanaf 3 kennen al meerdere ontkennende vormen dan alleen mast niet en geen (van der wal 1996). Tussen 3 en 4 wordt hun “negatieve” woordenschat ook steeds groter en groter. Als de beginhypothese van kinderen inderdaad zou zijn dat hoeven met ontkenning voorkomt, waarom laten ze niet zien in zowel hun spontaan taalgebruik (Lin et al 2015) als het experiment (Lin et al 2017) dat ze hoeven ook weten en kunnen te gebruiken met andere negatieve woorden dan niet en geen voordat ze 5 wordt?
Jan Stroop zegt
Hoewel in de bijlage van ’t artikel van Jing Lin, Fred Weerman en Hedde Zeijlstra nog wel de zin “Sam voetbalt vaker dan hij hoeft te doen” voorkomt, wordt aan deze opmerkelijke constructie geen bijzondere aandacht besteed, misschien omdat die bij jonge kinderen nog niet voorkomt.
Wim Klooster schreef er een artikel over: ‘Minder dan hoeft’ (De nieuwe taalgids, 1978).http://www.dbnl.org/tekst/_taa008197801_01/_taa008197801_01_0083.php
Hij neemt aan “dat de dan-zin in comparatieven een verborgen negatie-element bevat.” Hij beargumenteert op vernuftige wijze dat die negatie verborgen zit in dat ‘dan’. Dat ‘dan’ inderdaad zelf dat negatieve element is, blijkt wel uit de constructie ‘niet dan nadat’, waarin ‘niet’ en ‘dan’ elkaar opheffen: ‘niet dan nadat’ betekent: ‘nadat’ (wel met toegevoegde nadruk).
Er blijkt ook verschil tussen ‘als’ en ‘dan’. ‘Niet als nadat’ komt in ’t Nederlands niet voor.
Klaas Jac. Eigenhuis zegt
Boeiend allemaal, maar moeilijk.
Aan Jos Van Hecke :
1 “Je hoeft dat wel te doen.” klinkt mij ‘onmogelijk’
2 Er is blijkbaar nog een vijfde uitdrukking voor ‘moeten’ : ” Je hebt dat (maar) te doen.” (Men verwacht het van je.)
Is hoeven een afgeleide van behoeven (in plaats van andersom?) ? Bij behoeven past een positief subject.
Klaas Jac. Eigenhuis
John Marrakech zegt
@ Jan Stroop
In soortgelijke Franse zinnen, zoals “Ça arrive plus souvent qu’on ne le pense” (iets als “Dat komt vaker voor dan je zou denken”), manifesteert de negatie zich in het woordje ‘ne’ (de zogenoemde ne explétif).
Anton zegt
De -n in het comperatieve dan is misschien wel opgevat als een verborgen negativum.
Het volk heeft dan verder niets meer nodig bij “hoeven”.
Sam sport vaker dan hij hoeft om de zwembadrandjes weg te houden.
Esther Bouma zegt
Het uitleggen van “hoeven” resp. “niet hoeven” is ook in de NVT lessen voor Duitstaligen een Dauerbrenner;) niet gemakkelijk.