Door Jeroen Dera
Elk jaar behalen zo’n 55.000 havisten en zo’n 35.000 vwo-leerlingen hun diploma aan de middelbare school. Dat betekent dat jaarlijks rond de 90.000 scholieren het onderdeel ‘literatuur’ binnen het schoolvak Nederlands afronden. Gesteld dat die leerlingen daadwerkelijk het voorgeschreven aantal literaire teksten op hun schooltype zouden lezen – minimaal 8 werken op het havo en 12 op het vwo – dan vertegenwoordigen deze leerlingen een leesgemeenschap waarin zo’n 860.000 keer een literair werk gerecipieerd werd.
Of de praktijk zo rooskleurig is als dat aanzienlijke cijfer, valt zeer te betwijfelen. Tal van leerlingen sluiten het onderwijs in literatuur succesvol af zonder ook maar één boek te lezen, of ze lezen enkele pagina’s en behelpen zich vervolgens met een uittreksel op de website Scholieren.com. Het literatuuronderwijs kampt daarnaast met een imagoprobleem: criticasters als Christiaan Weijts (‘Fuck de canon!’, NRC Handelsblad, 14 januari 2016) en Alex Boogers (De lezer is niet dood, 2015) schetsen een stoffig beeld van de literatuurlessen, waarin aansluiting bij de literaire actualiteit ver te zoeken zou zijn. Weijts poneerde zelfs dat de gemiddelde leeslijst ‘misdadig’ is en dat docenten die nog canonieke werken voorschrijven op strafkamp dienen te gaan.
Maar hoe zien die leeslijsten van die 90.000 scholieren er nu eigenlijk uit? Vooralsnog is dat giswerk. Vanuit academische hoek (vakdidactiek, literatuursociologie, onderwijskunde) is nog nooit onderzoek gedaan naar wat havisten en vwo’ers nu daadwerkelijk voor Nederlands (en andere talen) lezen. Het project ‘De praktijk van de leeslijst’ beoogt hier verandering in te brengen door systematisch te onderzoeken wat Nederlandse havo- en vwo-scholieren lezen om aan de exameneisen voor het vak Nederlands te voldoen.
De eerste stap in dit onderzoek is een enquête onder de kandidaten van het Centraal Examen 2018. Deze enquête, die in maart 2018 in de les Nederlands afgenomen zal worden, zal bevragen:
- Welke literaire teksten de kandidaat op zijn/haar literatuurlijst heeft gezet voor het vak Nederlands.
- Welk cijfer de kandidaat toekent aan het plezier waarmee hij/zij elk werk gelezen heeft.
- Welke werken de kandidaat daadwerkelijk (uit)gelezen heeft.
Daarnaast zal naar enkele gegevens over de kandidaat worden gevraagd: leeftijd, gender, etniciteit, profielkeuze en leesgedrag.
De resultaten van dit onderzoek kunnen relevante inzichten bieden voor de literatuurdidactiek. Zijn er bijvoorbeeld leeslijstgerelateerde verschillen tussen jongens en meisjes of tussen leerlingen met verschillende profielen, en hoe kan daar in de les op worden ingespeeld? Als blijkt dat scholieren canonieke werken als De avonden en Het stenen bruidsbed niet (uit)lezen, kunnen dat soort teksten – indien een sectie wenst dat leerlingen ermee in aanraking komen – dan niet beter klassikaal behandeld worden? En welke teksten scoren goed bij leerlingen met een niet-westerse achtergrond?
Momenteel hebben secties Nederlands van 111 verschillende scholen zich aangemeld als deelnemer aan dit onderzoek. Natuurlijk geldt: hoe meer scholen deelnemen, hoe scherper het zicht op de praktijk van de leeslijst. Graag kom ik dan ook met nog meer secties in contact. Geïnteresseerd? Neem dan contact op: j.dera@docentenacademie.ru.nl
c zegt
Goed voornemen 2018: als die duizenden docenten Nederlands het niveau van de door hen gelezen boeken doorgeven naar lezenvoordelijst.nl, dan is de keuze van leerlingen gevarieerder en is het voor de individuele docent makkelijker een leeslijst goed te keuren.