Door Ton Harmsen
Theater Kwast speelt volgende week Serwouters’ bijbelse tragedie Hester, oft verlossing der Jooden (Amsterdam, 1659) een vrije bewerking van Lope de Vega’s La hermosa Ester (1610). In Amsterdam werden stukken van Lope de Vega, Calderón de la Barca en anderen in het Spaans opgevoerd; het is hoogst waarschijnlijk dat Serwouters door zo een voorstelling geïnspireerd is.
Ook de Esther van Du Ryer (1644) wordt wel als bron genoemd, maar dat spel heeft een heel andere inhoud. Wel komt Serwouters’ ondertitel, de verlossing der Joden, opvallend overeen met ‘la délivrance des Juifs’ in het voorbericht van Du Ryer.
Met dit bijbelverhaal heeft Serwouters een prachtig onderwerp: het is bekend bij zijn publiek, het gaat over huwelijksmoraal en over de wendingen van het lot. Wie hoog klimt zal laag vallen en de nedrigen zullen verheven worden. Hij gaat zorgeloos om met poëticale voorschriften. In hetzelfde jaar, 1659, schrijft Vondel, na jarenlang te hebben gepiekerd over een manier om in dit spel de eenheid van tijd te respecteren, het berecht bij Jeptha of offerbelofte. Jeptha’s dochter Ifis gaat twee maanden in retraite tussen haar veroordeling en haar terechtstelling. In vergelijking met de periode die Serwouters bestrijkt is dit een kleinigheid. Zijn Hester begint met het pompeuze banket van de Perzische koning Assuerus (Ahasverus). In een opwelling roept hij koningin Vasthi bij het aangeschoten gezelschap. Zij weigert te komen, en hij bestraft die insubordinatie met verbanning. Gevolgd door radeloze spijt. Om de koning weer gelukkig te maken laten zijn raadslieden de knapste meisjes uit het hele land komen om Vasthi’s plaats in te nemen, maar hij keurt ze allemaal af. Totdat Hester – die geheim houdt dat zij een Jodin is – verschijnt: hij is onmiddellijk verliefd en zij wordt de nieuwe koningin. Hesters oom Mordechai brengt heel wat te weeg: hij ontdekt een complot tegen de koning, van twee kamerlingen die Vasthi willen wreken. Maar tevens beledigt hij de machtigste Perzische vorst Haman, met het gevolg dat deze besluit alle Joden uit te roeien. De dankbaarheid van Ahasverus verspert de wraaklust van Haman de weg. Haman, de favoriet van de koning, moet de beloning bedenken voor Mordechai en valt daarbij in de kuil die hij zelf gegraven heeft, waarop Hester gedaan weet te krijgen dat Haman in ongenade valt. En daarmee verlost zij de Joden. Zowel Lope de Vega als Serwouters brengen het bijbelboek compleet op het toneel; het speelt zich dus bepaald niet in 24 uur af. Daar staat tegenover dat Serwouters een fraaie inval heeft die de eenheid van handeling ten goede komt. Het bijbelboek Esther vertelt dat ‘Bigthan ende Theres, twee Camerlingen des Conincks, van de dorpel-wachters’ zeer toornig werden en een aanslag op Assuerus beraamden die Mordechai ontdekt (Esther 2:21). Serwouters bereidt dit voor in het laatste gesprek dat Vasthi met haar vertrouwden heeft:
. Een moet, een pook, een slag verdelligt dien tiran.
. ’k Beveel aan u de wraak, vriendt Thares, Bagathan,
. (Serwouters, Hester vs. 525-526)
Daarmee krijgt de structuur van zijn tragedie een extra verband, dat overal elders ontbreekt. Een mooie vondst, als is het ook weer niet waarschijnlijk dat Bagathan en Thares vele jaren nadat zij van Vasthi deze opdracht kregen nog met een onhandig briefje in hun borstzak rondlopen (Serwouters, Hester vs. 791 e.v.)
Over het verstoten van Vasthi schreef Jacob Cats zijn Tooneel van de mannelicke achtbaerheyt (1622). In twee redevoeringen van Perzische vorsten, van Charsena om haar te verdedigen en door Menuchan om haar te veroordelen somt Cats alle denkbare argumenten en vergelijkbare situaties op; dan volgt het negatieve vonnis van de koning. Dat Serwouters dit boek kende ligt voor de hand, en zijn term ‘d’achtbaarheidt des Konings’ (vs. 167) verwijst ernaar. Maar de subtiele en erudiete redeneringen van Cats kon hij op het Amsterdamse toneel niet gebruiken. Er is nauwelijks verzet tegen het voorstel van Mahuma (Serwouters’ equivalent van Menuchan) om Vasthi te verbannen.
Serwouters’ tekst begint met een gesprek tussen drie joden, Azarias, Mardocheus en Barnabas. Van deze drie komt zowel bij Lope de Vega als bij Du Ryer alleen Mordechai (zoals hij in de Statenvertaling heet, Spaans Mardoqueo en Frans Mardochée) voor; zijn gespreksgenoten zijn verzonnen door Serwouters. Voor de inhoud van hun gesprek is hij duidelijk wel schatplichtig aan Lope de Vega:
Azarias.
. Assuerus dart’len disch verstrekt een werelts wonder.
. ’t Gerucht verspreit zich door ’t gansch aardrijk als den donder.
. Zijn ongemeene pracht gelijkt zijn heerschappy.
. Waar dat de weelde bralt, vertoont de hovaardy,
. Die voor geen droeve star, aan ’t blaauw gewelf, zal tzaagen.
. Twee starke pylaars zijn haar nodig om te schraagen.
Mardocheus.
. Geen Iaarboek bracht ons oyt een weêrga in ’t gedacht;
. Want, sedert dat dien Godt het menschelyk geslacht
. Op aarden schiep, ’t gediert hun onderdanig maakte,
. Ter tijdt toe dat zy twee verboden vruchten smaakte,
. En geil ontuchtigheên door wellust opgevoedt,
. Gestraft wiert, met dien naar en duistre watervloedt,
. Tot nu, na zulken straf van zoo veel hondert taalen;
. Wie kan van zulken vreught als hier geschiet verhaalen?
. Die hondert dagen is en tachtentig vertoont;
. […]
. (Serwouters, Hester vs. 1-15)
La hermosa Ester begint met dezelfde gedachte en bovendien met dezelfde elementen (ik maak de steekwoorden vet, ze zijn zonder woordenboek te herkennen):
Egeo. ¿Qué anales, qué historias cuentan
. desde que Dios formó a Adán
. y a la hermosísima Eva,
. hasta aquel diluvio insigne
. con que castigó la tierra,
. y desde que el gran Noé
. tomó de la boca bella
. de la paloma la oliva,
. hasta la corona inmensa
. de Nabucodonosor
. en Babilonia soberbia,
. que haya durado un convite
. por más de ciento y ochenta
. días, donde se ha mostrado
. tan inaudita riqueza,
. y que, cumplidos, se haga
. siete días franca mesa
. a toda aquesta ciudad,
. donde, como ves, se asienta
. desde el mayor al menor?
. (Lope de Vega, Ester vs. 8-27)
Alle elementen zijn hier te vinden: het jaarboek, de schepping, de zondvloed, de toren en het feest van 180 dagen. Zo blijft Serwouters de Spaanse tekst vrij volgen, tot het einde toe. In de slotscène krijgt Mordechai in de vorm van een sortija (ring) en een sello (zegel) (hendiadys, een zegelring) de grote macht die daarvóór door Haman werd bekleed:
Assuerus. Daar is de goude ring; in ’t byzijn van dees heeren,
. Geef ik u ’t zegel van mijn koningklijk gebiedt.
Ester vraagt om gratie voor de Joden:
Hester. ’k Verzoek het moordtplackaat nu wederroepen wort,
. ’t Geen Haman door het Rijk moorddadig had besteeken.
Assuerus. d’Hebreen zijn toegestaan hun leedt, op ’t felst, te wreeken,
. Aan alle, die uit haat hun dongen na den hals.
. (Serwouters, Hester vs. 1568-1569 en 1574-1577)
In het Spaans gaat dit in één keer, en zonder bloedwraak:
Asuero. Esta es mi sortija y sello;
. despachad cartas al punto,
. en que revoco el decreto
. que Amán, soberbio, había dado
. contra el santo pueblo hebreo.
. (Lope de Vega, Ester vs. 871-875)
Serwouters versus Frans Rijk (en Frans Rijk versus Racine)
Mordechai heeft Hamans bittere haat gewekt door te weigeren voor hem te knielen. Vervolgens heeft hij Assuerus behoed voor een aanslag. Dat leidt ertoe dat Assuerus Haman om raad vraagt over de beloning die Mordechai toekomt. In het bijbelboek Esther formuleert hij zijn vraag cryptisch: ‘Wat zal men met dien man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft?’ en dat leidt tot een groot misverstand: ‘Toen zeide Haman in zijn hart: Tot wien heeft de koning een welbehagen, om hem eer te doen, meer dan tot mij?’ Het pakt echter heel anders uit. Dit bewerkt Serwouters als volgt:
Assuerus Wat heb ik uit mijn schat dien vromen Jood gegeeven?
Egeus. Ik vind hier van ’t verraat, maar van geen loon geschreeven.
Assuerus. Hoe! ’t alderhoogste staat hier ’t alderminst beloont.
. Ondankbaarheit en heeft mijn boezem noyt bewoont.
. Hoewel een onderdaan zijn leeven op moet zetten,
. En wat de Koning dreigt, met al zijn macht beletten;
. Nochtans een milde Prins verdient een eeuwgen lof.
. Wie is ’er in de zaal van ’t koningklijke hof?
Egeus. Ik zie dat Haman wacht om uw mijn Vorst te spreeken.
Assuerus. Men roep hem.
Haman. Nu is ’t tijdt om my te konnen wreken.
. Nu zal ik Mardocheus doen worgen tot een straf.
. De galg, voor hem gebout, verstrekt zijn eerloos graf.
. Wat wil zijn Majesteit?
Assuerus. Ik speur, dat ghy uw daagen
. Verslijt, om al de last des Rijx tot heil te draagen.
. Uw werd een raad gevergt; hoe ik een vriendt beloon,
. En aan hem mijne gunst op ’t alderheerlijkst toon?
Haman. Dat woort gevalt my wel. hy wil my hoger heffen.
. Dit zal het Joodts geslacht noch meer en felder treffen.
Assuerus. Hebt gy u al bedacht?
Haman. Indien het wert aanvaardt;
. Dien Prins most zijn gestelt op ’t koningklijke paardt,
. Dat op het prachtigste verciert is. ’s Princen leden,
. Behangen met het dierst der koninglijke kleeden.
. De goude keten zy zijn halscieraat. de kroon
. Zijn hairen tot een pronk noch mosten zijn geboôn,
. Het praalpaart werd geleit door een der grootste heeren;
. Die riep, dees heeft ’t belieft den Koning te vereeren.
Assuerus. Indien dit na uw raadt mach vorstelijk bestaan;
. Zoo werdt aan Mardocheus den Jood dit aangedaan,
. Laat hem op ’t prachtighste door Zusa ommevoeren.
Haman. Dit komt my onverdacht op ’t hevigste beroeren.
Assuerus. En op dat hy geen ramp noch ongeval en schroom,
. Zoo zult ghy ’t vorstlijk paardt geleiden by den toom,
. En aan de gansche stadt mijn wil dus kenbaar maken.
. (Serwouters, Hester vs. 1239-1271)
En dan moet juist Haman zich vernederen door Mardochai door de stad te voeren! Het is stellig het meest theatrale detail in het bijbelboek. Dertig jaar later levert het in de Esther (1689) van Racine ook een prachige scène op. Vergelijking van deze overeenkomsige passages laat een groot verschil in stijl en psychologie zien. Racine schildert de hartstochten met klinische precisie, vooral de gekwetste trots en de kruiperigheid van Haman. Frans Rijk maakt het nog mooier met Assuerus’ vers ‘Kleed u op’t pragtigst; want gy moet het Paerd geleiden’ (vs. 590). De eerste helft van dit vers lijkt voor Haman een triomf, in de tweede helft blijkt het een vernedering te zijn die komt als een donderslag bij heldere hemel. In de vertaling van Frans Rijk (1719) zegt Assuerus:
. Zeg my, hoe ik de deuchd, naar waarde, kroonen zal,
. Wat ik een onderdaan, die, yvrig en zorgvuldig.
. Uyt zuyvre liefde voor zyn Koning waakt, ben schuldig.
. Wat dunkt u? stel aan myn erkentnis, paal, noch maat?
. Ik wil dien trouwen dienst, naar myn gezag en staat,
. Zoo gy het goedvind, op het rykelykst beloonen,
. En zulk een onderdaan myn grootste gunst betoonen.
Haman, stil ter zyde.
. Nu is myn grootst geluk gebooren! wie zou hy
. Toch anders meenen met dien onderdaan, als my?
Assuerus.
. Spreek op. Waar wacht gy na?
Haman.
. Als ik, met rype zinnen,
. My ’t Ryksbestier van uw Voorzaten breng te binnen,
. Vind ik, die u daar in te boven gaat, niet één.
. Gy zyt een voorbeeld voor de Vorsten in ’t gemeen.
. Maar wyl ge op ’t rykelykst dien onderdaan wilt loonen,
. Zou ’k hem, te Paerd voor ’t Volk, in ’t purper kleed vertoonen,
. Met uwen kroon op ’t hoofd, en ’t Paerd zacht by de hand
. Geleyden laaten door den grootsten Heer van ’t Land
. Die, prachtig opgetooit, alom, by die vertooning
. Zal roepen: kniel. Het is de wil van onzen Koning.
. (Frans Rijk, Hester vs. 568-586)
Racine laat Assuerus antwoorden:
. Je vois que la sagesse elle-même t’inspire.
. Avec mes volontés ton sentiment conspire.
. Va, ne perds point de temps. Ce que tu m’as dicté,
. Je veux de point en point qu’il soit exécuté.
. La vertu dans l’oubli ne sera plus cachée.
. Aux portes du palais prends le Juif Mardochée.
. C’est lui que je prétends honorer aujourd’hui.
. Ordonne son triomphe, et marche devant lui.
. Que Suse par ta voix de son nom retentisse,
. Et fais à son aspect que tout genou fléchisse.
. (Racine, Esther vs. 683-692)
In deze claus past Frans Rijk de effectieve cesuur van vers 590 toe, waarin Haman niet óp het paard komt maar ernaast (ik cursiveer het vers, een prachtkans voor de toneelspeler in de rol van Haman):
Assuerus.
. ô! Welk een Wysheyd! dit stort u de Hemel in.
. Ga, Haman, ga, myn Vrind, die raad is naar myn zin,
. Laat aanstonds alles tot dien ommegang bereyden:
. Kleed u op’t pragtigst; want gy moet het Paerd geleiden
. En ommevoeren door de stad van wyk tot wyk;
. Dewyl gy zyt na my de grootste heer van ’t Ryk.
. De man, daar ik van spreek, is Mordachay geheeten,
. Een onderdaan, dien ik myn leven dank moet weeten;
. Ga, kleed hem, als gy zegt, in ’t Vorstlyk purper rood,
. En doet, terwyl gy hem dus leyd langs markt en wallen,
. Gansch Susa, op uw stem, in ’t stoff, ter neder vallen,
. (Frans Rijk, Hester vs. 587-597)
Vasthi bij Hubert Korneliszoon Poot
In het jaar waarin Racines Esther verscheen werd Hubert Korneliszoon Poot geboren. Hij schreef een heldinnenbrief van Vasthi aan de koning die haar verstoten had, waarin alle kenmerken van dat genre (woede, berouw, hoop en raffinement) aan te wijzen zijn:
. Hebt gy voor ’t echtaltaer niet hoog en dier gezworen,
. Daer ’t Zon en Vier en Vloet en alle Goden horen,
. Dat eer Chaospis stroom te rugge keren zou
. Dan dat ge uw Koninginn’ zoudt wezen ongetrou?
. Chaopsis, loop te rug; want Vasthi wert verdreven,
. En slyt met droef geklagh haer ongelukkigh leven
. In een’ vergeten hoek. o koningklyke feest!
. Uw blyschap is de bron van myn verdriet geweest.
. Vervloekte Menuchan, die met uw’ raedt en lessen
. Den teêren boezem grieft van heilige Prinsessen,
. Ochof de Godt der min u eenmael lyden deed
. Eene onbekende straf zoo wichtigh als myn leet:
. Ochof myn echtgenoot uw’ nyt en felle woorden
. Aen u vergolden had met pael en vlam en koorden,
. Of dat ge aen eene galg waert in de strop gestikt
. Eer gy den huwlyxknoop van Vorsten had ontstrikt.
. Maer gy, die my voorheene uw’ lust en leven noemde,
. Om welke reden of ’t eenzydigh recht my doemde?
. Wat ’s d’ oorzaek van uw’ haet en bittre grimmigheit?
. Myn schult verklaert me vry voor uwe Majesteit.
. De misdaên die my dus van eer en staet ontkleden
. Zyn och! myne eerbaerheit en ingetoge zeden.
. De deugt is myn vergryp. het lust me, schoon ik ly’,
. Myn misdryf voor uw oog t’ ontvouwen, ront en vry.
. (Hubert Korneliszoon Poot,
. Brief van Vasthi aan Ahasuerus, vs. 21-44)
Jaap Breunesse verzorgde voor Ceneton de uitgave van Serwouters’ Hester, oft verlossing der Jooden. Ook de vertaling van Racine door Frans Rijk, Hester of de verlossinge der Joden, is daar te lezen. Op de internetsite van de Opleiding Nederlands in Leiden vindt men verder Jacob Cats’ Tooneel van de mannelicke achtbaerheyt en de heldinnenbrief van Poot, de Brief van Vasthi aan Ahasuerus. De tekst van Du Ryer staat bij Gallica (foto’s) en bij Wikisource (tekst), het bijbelboek Esther in de Statenvertaling bij Bijbels Digitaal.
Laat een reactie achter