Door Marc van Oostendorp
YouTube is een belangrijke bron voor zelfhulp. Of je vaatwasser nu kapot is, je vast zit met een spelletje op je telefoon, of je een papieren hoedje wil vouwen, voor al die problemen bestaat een filmpje. Sinds gisteren is daar een nieuwe kwestie bij: hoe moet je een goede taaldiscussie voeren?
Ik weet niet precies waarom iemand zoiets zou willen weten. Het voornaamste doel van een taaldiscussie lijkt mij dat iedereen door elkaar kakelt en aan het eind volkomen overtuigd is van het eigen gelijk en de stupiditeit van de andere discussiedeelnemers. Wanneer je dan onderling begrip kweekt, bederf je de pret.
Maar aan de andere kant worden de tips gegeven door zonder twijfel de beste taaldiscussiantvan de Benelux, Peter-Arno Coppen. Al tientallen jaren treedt hij onvermoeibaar met allerlei mensen in discussie over taal. Dus als iemand kan uitleggen hoe die discussie in elkaar zit, is hij het. Hier is het filmpje:
Verontwaardigd
In het nieuwe nummer van Onze Taal discussieert Coppen bovendien nog even door. Om te beginnen zet hij handzaam de zinnige en handige classificatie uiteen die hij in de lezing maakte (een ‘pre-reflectieve’, ‘een quasi-reflectieve’ en een ‘reflectieve’ houding over taal: “Een pre-reflectieve houding wil zeggen dat je vindt dat de regels in principe onveranderlijk zijn, een quasi-reflectieve houding betekent dat je vindt dat je regels wel kunt veranderen en daarbij moet uitgaan van de logica en een reflectieve houding houdt in dat je vindt dat de regels betrekkelijk zijn.”)
Daarna vertelt hij dat dagvoorzitter Wim Daniëls hem na de lezing vroeg of sommige onlogische regels niet konden worden afgeschaft en hij zei dat dit een quasi-reflectieve houding was. Dan zegt hij dat hij en tot zijn verbazing merkte dat Daniëls daar verontwaardigd over was, en dat ook mensen in de zaal dachten dat de strekking van zijn betoog was dat de reflectieve houding de beste is.
Gezellig
Die verbazing, die vind ik dan weer wonderlijk. Wanneer je twee zaken met elkaar vergelijkt, en de ene is zus-en-zo en de andere quasi-zus-en-zo, dan geef je meestal de voorkeur aan zus-en-zo: hout is beter dan quasi-hout. Het is moeilijk voorbeelden te bedenken waarbij je de twee als gelijkwaardig beschouwt. Zoiets geldt ook voor pre-, zij het misschien iets minder sterk. Aan de andere kant plaatst Coppen in zijn lezing de pre-reflectieve houding in de onderbuik, wat zelden als een gunstige plaats wordt gezien (de quasi-reflectie zit in het hart en de reflectie in het hoofd). En tot slot spreekt hij af en toe van fasen, waarbij de reflectieve fase de laatste is; en hier is de gebruikelijke beeldspraak er een van groei.
Tot slot is Coppens eigen betoog natuurlijk bij uitstek een reflectief betoog: je kunt alleen erkennen dat er verschillende bronnen voor normen zijn wanneer je die normen zelf relativeert.
Coppens discussie met Daniëls is daarmee een voorbeeld van wat Ionica Smeets in haar lezing op hetzelfde congres (dat van Onze Tal, daar komen deze filmpjes van) betoogde: dat het gesprek tussen een deskundige en een leek er soms op kan stuklopen dat ze dezelfde woorden verschillend interpreteren. Coppen is waarschijnlijk al zo lang met die termen bezig dat pre– en quasi– zich van hun alledaagse associaties hebben losgezongen en neutraal geworden zijn. Voor ons leken is het daardoor moeilijk te begrijpen wat hij bedoelt. Zo kan een discussie over taalnormen toch weer een vrolijke chaos worden!
In de decembermaand houdt Neerlandistiek een crowdfunding-actie. Lees je graag Neerlandistiek? Help ons om volgend jaar 14 gloednieuwe sonnetten te publiceren.
Peter-Arno Coppen zegt
Ja dat is allemaal wel waar dat die lezing zelf iets reflectiefs heeft (het bloed kruipt waar het niet gaan kan), maar dat wil niet zeggen dat dit in elke context de beste houding is.
Ik snap ook wel dat de gebruikte termen die suggestie wekken (ik had me wel voorgenomen om dat explicieter te zeggen), maar de ontwikkeling die ik schets is eerder chronologisch dan kwalitatief. Mensen worden ongemakkelijk van onzekerheden en passen daarop hun wereldbeeld aan.
Er is op zichzelf niets mis met onderbuikgevoelens, zeker niet als je denkt aan het Engelse ‘gut feeling,’ dat eerder positief is. Het komt ook overeen met je intuïtie en ‘systeem 1’ uit de populaire literatuur over de werking van het brein, of ‘de olifant’ uit de managerswereld.
Het zijn wel vaak onbewuste oordelen, die in een discussie expliciet gemaakt zouden moeten worden. Maar elke relevante discussie doet iets met je wereldbeeld, en de verschuiving kan maar een kant op.
Marc van Oostendorp zegt
Zeggen dat de volgorde ‘chronologisch’ is, maakt het toch niet beter? Je raakt dan alsnog verstrikt in de wijdverbreide gedachte dat er vooruitgang zit in het denken, en vooral dat degenen met een ‘prereflectief’ oordeel vast zitten in een fase waar anderen (wij) voorbij zijn.
In zekere zin moet je bovendien denk ik twee vormen van jouw ‘preflectiveve’ positie onderscheiden. De eerste is dat je aanneemt dat er inderdaad ergens een vaststaande norm bestaat. Mij lijkt dit een positie waar je niets aan hebt in een discussie omdat ze irrationeel is. Jouw discussiepartner accepteert echter dat er meer dan een norm is, zodat deze vergeleken kunnen worden. Dan wordt het al snel tot een wel rationele andere vorm van deze gedachte: dat we ‘nu eenmaal’ een norm nodig hebben die we allemaal accepteren – laten we nu maar doen wat Renkema zegt, anders wordt het een janboel. Maar omdat dit rationeel is, is het een vorm van de reflectieve positie gecombineerd met een bepaald idee over taalsociologie (dat mensen elkaar zonder vaste norm niet goed begrijpen in bepaalde situaties).
Ik zie kortom uiteindelijk niet in hoe je succesvol kunt discussiëren over deze kwesties zonder te proberen je gesprekspartner op zijn minst tot een reflectievere positie te brengen. Je doet dit dan op een niet-polemische manier, maar uiteindelijk lijken me de technieken die je aandraagt toch vooral bedoeld om je gesprekspartners tot reflectie te brengen omdat relativisme van de norm uiteindelijk de vruchtbaarste positie is.
Peter-Arno Coppen zegt
Ja hoor eens, als ik het over leeftijd heb dan is dat ook iets chronologisch, maar dat wil niet zeggen dat oud beter is dan jong. Ik weet wel dat er mensen zijn die dat denken, en dat is best een probleem voor een constructieve dialoog tussen de generaties, maar het kan niet de bedoeling zijn om in ieder gesprek de gesprekspartners ouder te maken.
Je hebt overigens gelijk dat je meerdere posities kunt onderscheiden. De theorie waar dit op teruggaat (reflective judgment) onderscheidt zeven fasen (of soorten houding), waarvan er inderdaad twee prereflectief (of nonreflectief zijn.
Ik ben dan weer niet eens met de stelling dat je altijd moet proberen om mensen in een andere fase te krijgen. Mijn punt is dat een discussie alleen gevoerd kan worden over de onzekerheden die bij de reflectieve houding van de gespreksdeelnemers passen. Als je onder prereflectieve oordelaars tot een zinvol gesprek wilt komen, dan zul je het moeten hebben over regels en autoriteiten, niet over de logica van die regels, want daar heb je dan niks mee.
Bij elke discussie gaat het echter om het bespreken van onzekerheden. Als die er niet zijn, is elke discussie onmogelijk.
msvandermeulen zegt
Ik was helaas niet bij de lezing van Ionica Smeets, maar over het idee dat deskundigen en leken dezelfde woorden anders interpreteren is, juist wat betreft taal, al wel vrij veel interessants gezegd door o.a. Niedzielski en Preston, Labov, en Silverstein. Ik ben benieuwd of ze hier op reflecteerde, komt daar ook nog een filmpje van online?
Marc van Oostendorp zegt
Ze reflecteerde daar niet op (haar voorbeelden waren ook niet genomen uit de taalkunde), het filmpje heeft net als dat van Peter-Arno even online gestaan om daarna weer te verdwijnen. Ik hoop dat het ook weer terugkomst.