Door Sander Bax
De jonge Lucebert was in de ban van het nazisme. Dat kopten de kranten op de dag waarop het boek Lucebert verscheen, de kersverse biografie die Wim Hazeu schreef over de ‘keizer der vijftigers’. De biograaf had zijn boek zo goed als af toen hij brieven in handen kreeg die de 19-jarige Bertus Swaanswijk (die toen nog geen Lucebert heette) schreef aan zijn jeugdvriendin Tiny Koppijn. De brieven waren geschreven in Duitsland en onthulden dat de toekomstige dichter niet tegen zijn wil was opgeroepen voor de Arbeitseinsatz, maar dat hij zich uit vrije wil en vol enthousiasme had aangemeld.
De aanmelding vond plaats in 1943. Op dat moment was de vervolging van de joden al in volle gang. De Februaristaking had al plaatsgevonden, uit Amsterdam werden de joden in trams weggevoerd en overal liepen joden met Jodensterren op. In die dagen raakte Swaanswijk volgens zijn biograaf in de ban van Nietzsche. Daardoor kwam hij – net als veel schrijvers uit het interbellum voor hem deden – in de ban van een utopie voor een nieuwe gemeenschap: ‘M’n ideeën aangaande het leven en de wereld worden gesteund door een zeer groot, erg groot vertrouwen in enkele mensen, uitverkorenen, die in staat zijn, en bereid, met mij te vechten om een grote nieuwe cultuur en een nieuwe gemeenschap.’ (p. 69)
Als Bertus Swaanswijk en zijn vriend Hans van der Zant (de latere dichter Hans Andreus) op 30 januari 1943 een militaire parade van de Duitsers zien, besluiten ze dat ze de strijd van de Duitsers tegen ‘het rode gevaar’ ook actief moeten steunen. Van der Zant meldt zich eerder aan dan zijn vriend (maart 1943), dat verhaal was al bekend, maar uit de nieuwe biografie blijkt dat Swaanswijk op 4 juni 1943 uit eigen beweging richting Magdeburg is vertrokken. Tijdens zijn reis schrijft hij de brieven aan Koppijn.
Hazeu citeert de onverkwikkelijke woorden die in die brieven staan: ‘Wij zijn heidenen, wij zijn daarom verplicht in schoonheid te leven! Vergeet ’t niet. Wat ik onderweg al niet heb moeten horen over de Duitsers en over Hitler onze Führer! Doch niets kan mij erschüttern. Sieg Heil und Heil Hitler!’ (p. 82) Niet alleen getuigen de brieven van nazi-sympathieën, ook zijn de brieven doorspekt met antisemitisch jargon: ‘Eerst wanneer alle Germaansche stammen verenigd zijn zal de Jood geen gelegenheid meer hebben bloed tegen gelijk bloed op te zetten.’ (p. 87)
Keizer der Vijftigers
Lucebert keert terug naar Nederland en vindt hoe langer, hoe meer aansluiting bij het jonge, artistieke milieu waaruit later de beroemde Beweging van Vijftig voortkomt. In de loop der jaren krijgt hij contact met dichters als Jan Elburg, Gerrit Kouwenaar, Remco Campert, Rudy Kousbroek en Simon Vinkenoog. Aan het begin van de jaren vijftig groeit hij door zijn spraakmakende en provocatieve optredens uit tot de zogenaamde ‘keizer der vijftigers’. Hij wordt gezien als de voorman en het grootste talent van deze beweging die de ontwikkeling van de poëzie in Nederland beslissend veranderd heeft.
Na de oorlog is Lucebert altijd blijven zwijgen over zijn beweegredenen om naar Duitsland te gaan. Hij hield daarmee het verhaal in de lucht als zou hij tegen zijn wil voor de Arbeidseinsatz zijn opgeroepen. Anders dan de Duitse schrijver Günter Grass, die op latere leeftijd de autobiografische roman De rokken van een ui gebruikte om zijn vroegere sympathieën openbaar te maken en om zijn zwijgen daarover toe te lichten. Het nieuws over Lucebert staat in een traditie van biografische ontdekkingen, zoals die omtrent Willem Frederik Hermans’ inschrijving in de Kultuurkamer en zijn ternauwernood voorkomen aanmelding voor de Arbeitseinsatz – die aan het licht kwam in de eerste biografie van Willem Otterspeer – en zoals de wilde speculaties over Harry Mulisch’ vermeende lidmaatschap van de Jeugdstorm.
Net als Grass, Hermans (de zaak-Weinreb) en Mulisch (Eichmann) heeft Lucebert als schrijver na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke politiek-geëngageerde rol gespeeld. Zij waren de meest vooraanstaande schrijvers van een generatie die de morele discussie over de Tweede Wereldoorlog heeft geëntameerd. In haar recente proefschrift heeft Marije Goos overtuigend laten zien hoe Lucebert in die context beschouwd kan worden. Een aantal van zijn regels (‘alles van waarde is weerloos’; ‘in deze tijd heeft wat men altijd noemde / schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand’) en gedichten (‘school der poëzie’; ‘Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia’) zijn als expliciet geëngageerde bijdragen aan het publieke debat in het naoorlogse Nederland iconisch geworden.
In het debat dat zich de afgelopen weken rondom het Lucebert-nieuws heeft voltrokken, zien we twee lijnrecht tegenover elkaar staande opvattingen die mij beide even onvruchtbaar lijken. Er zijn mensen die de dichter Lucebert moreel verwerpen nu dit nieuws bekend is geworden. Lucebert was fout in de oorlog en moet nu dus gezien worden als een ‘foute schrijver’; scholen die naar hem vernoemd zijn, moeten een andere naam krijgen. Anderen nemen de dichter in bescherming. We moeten deze kwestie beschouwen als een jeugdzonde; het gaat om een vroege dwaling waarvan de dichter later afstand heeft genomen. Dat is de lijn die de biograaf in het boek kiest door Lucebert en zijn vrienden het hoofdstuk over de Arbeitseinsatz steevast ‘Titaantjes’ te noemen. In een interview in de Volkskrant legt hij zijn interpretatie uit: ‘Pubers lopen gemakkelijk achter het verkeerde vaandel aan. Lucebert had niemand iets slechts aangedaan, niemand ertoe aangezet hem op zijn weg naar Duitsland te volgen, niemand verraden of erger, hij had slechts geloofd in een eendrachtig groot Germaans rijk.’
Als het gaat over het werk van Lucebert doet er zich een andere tegenstelling voor. In dagblad Trouw meldde Thomas Vaessens dat hij de gedichten van Lucebert door dit nieuwsfeit niet anders zal gaan lezen. De gedichten blijven wat ze altijd al geweest zijn: teksten ‘over de verschrikkingen van autoriteit en machtsmisbruik.’ Daar tegenover staat de reflex van mensen die zeggen dat we het werk nu helemaal anders moeten gaan lezen en die nu al beginnen in allerlei gedichten sporen van dit biografische gegeven aan te wijzen. Hans Renders zegt in Het Parool: ‘Elke versregel van Lucebert zal voortaan met argwaan worden gelezen.’ En op Facebook ontstond er onder een bericht van Jos Joosten een hele discussie over de vraag of Bertus Aafjes meer wist toen hij over Luceberts poëzie schreef: ‘Lees ik Lucebert’s poëzie, dan heb ik het gevoel dat de S.S. de poëzie is binnen gemarcheerd.’
Zoals in dat in het verhitte publieke debat van vandaag steeds gaat valt ook de discussie over Lucebert ten prooi aan verlammende polarisatie. Is het niet mogelijk om een nieuw perspectief op Lucebert te aanvaarden zonder direct tot morele verwerping of al te gemakkelijke vergoelijking over te gaan? En is de relatie tussen leven en werk niet veel complexer dan het debat nu lijkt te suggereren?
De maltentige losbol
In het eerste debat gaan beide partijen naar mijn idee te veel uit van een eenduidig beeld van wat een mens en wat een schrijver is. We weten dat er in de media een sterke behoefte is om schrijvers tot onderdeel te maken van één sjabloon, één mythe. Het beeld dat we van een schrijver hebben dient coherent en kloppend te zijn. Wie geldt als de grote vernieuwende en avant-gardistische dichter uit de naoorlogse literatuur, die zich altijd links angehaucht heeft betoond en met verve de rol van de armoedige luis in de pels speelde, die kan niet tegelijk ook een foute nazi zijn. Om dit beeld van een eenduidige Lucebert in stand te houden, rest ons niets anders dan de nieuwe informatie weg te poetsen om op die manier de bestaande mythe onaangetast te laten. Of we kiezen voor een radicalere optie: we plaatsen er een nieuw, net zo eenduidig beeld van Lucebert tegenover: als Lucebert niet goed is, dan is hij vanaf nu fout.
Wat in het debat misschien te weinig aan de orde werd gesteld, is dat er achter het ingesleten beeld dat we van een schrijver hebben (achter wat Michel Foucault de ‘author function’ noemde) een veel complexere figuur schuilgaat. Het lijkt mij de (wetenschappelijke) taak van de biografie om die complexiteit achter het masker te beschrijven, te analyseren en te interpreteren (het liefst ook in relatie tot dat ingesleten beeld). Daarom laat een goede biograaf niet één Lucebert zien, maar confronteert hij ons met verschillende versies van dezelfde figuur: de rusteloze en zwervende jongeman Bertus Swaanswijk, de jonge dichter Lucebert die zich na de oorlog als ‘omroeper van oproer’ manifesteerde, Lucebert als kluizenaar of mysticus, de zwijgende dichter Lucebert die tussen 1965 en 1981 geen bundels publiceerde, de beeldend kunstenaar Lucebert, de canonieke en gelauwerde Lucebert.
In die veelheid van verschijningsvormen dient zich nu een nieuwe, veel onaangenamere Lucebert aan: de Lucebert die zich voor enige tijd als overtuigd nazi presenteerde. We moeten die Lucebert niet negeren, maar we moeten proberen hem te begrijpen (Bertram Mourits gaf daartoe in een mooi stuk al een eerste aanzet). Deze nieuwe Lucebert is er nu en zal onvermijdelijk deel blijven uitmaken van het patroon van schrijversfiguren dat schuilgaat achter de naam Lucebert. Het nieuws over Lucebert geeft dus in de eerste plaats aanleiding om het schrijverschap van Lucebert opnieuw te bekijken en te onderzoeken.
Leven en werk
Hoe we om moeten gaan met het leven van een schrijver en wat daarvan in het werk terecht komt, is tot op de dag van vandaag een van de grootste twistpunten in de Neerlandistiek. Ik herinner me nog hoe omzichtig er werd omgegaan met ‘het probleem Achterberg’. Welke invloed hadden diens levensfeiten – ook door Wim Hazeu opgetekend – op de manier waarop we zijn gedichten lezen? Moeten we het gegeven van de moord op zijn hospita meenemen of lezen we de gedichten alsof ze in een laboratorium zijn gemaakt? In hoeverre staat het werk los van de maker ervan? Zeker in het denken over hoe een wetenschappelijke biografie eruit zou moeten zien, is dit een terugkomend discussiepunt.
Eerstejaarsstudenten leren al dat de ‘ik’ in een verhaal, roman of gedicht niet gelijkgesteld kan worden aan de auteur van de tekst. Wie de pen op papier zet en een personage creëert, begint aan een literaire constructie en wist daarmee langzaam maar zeker de sporen van de eigen aanwezigheid uit. Maar zo simpel is het nu ook weer niet helemaal: in die literaire constructie resoneert altijd iets van het leven, de ervaringen en de gedachten van degene die het gemaakt heeft. De vraag is alleen hoe het erin resoneert. Dat maakt dat uitspraken over werk en leven altijd precair en vooral ingewikkeld zijn.
Het lezen van de nieuwe Lucebert kan confronterend zijn. Maar we moeten aanvaarden dat er vanaf nu ook een Lucebert is die een overtuigd nazi is geweest en die daar een leven lang over gezwegen heeft. We moeten die Lucebert niet wegredeneren maar ook niet verwerpen; de schrijver Lucebert én de mens Bertus Swaanswijk zijn door deze nieuwe biografie complexer, meerlagiger en problematischer geworden dan ze waren. In deze nieuwe feiten zie ik vooral een aansporing om Lucebert opnieuw, en nog eens, te gaan lezen en om nieuwe vragen aan zijn leven en werk te stellen. De nieuwe biografie over Lucebert doet wat een biografie moet doen: zij dwingt ons leven en werk van deze raadselachtige dichter opnieuw te onderzoeken.
Dit artikel verscheen eerder vandaag op Diggit.
DirkJan zegt
Een lang genuanceerd verhaal om tot de korte conclusie te komen dat Lucebert niet goed en niet fout was en dat we hem vooral weer opnieuw moeten gaan lezen, herontdekken. Mijn ruggengraat is daar te onbuigzaam voor en er zijn soms momenten buiten de objectieve wetenschap om dat je stelling moet nemen, partij /moet/ kiezen.
Het is moeilijk om verschillende zaken tegen elkaar af te wegen, maar de moord van Gerrit Achterberg op zijn hospita vind ik een misdaad van een andere orde en hiervoor is hij openlijk gestraft. Lucebert wilde wel een heel volk uitschakelen voor een groot Germaans rijk, en ook al heeft hij geen mensen vermoord, sta je voor mij dan toch faliekant aan de verkeerde kant van de mensheid. Goed en fout kennen verschillende kanten en vele gezichten, maar voor mij was Lucebert goed fout.
Wouter van der Land zegt
Het lijkt mij zinloos om Lucebert nu te herlezen alsof elke regel een toespeling op zijn nazitijd zou kunnen zijn. Op gedichten.nl vind ik:
‘de kleine zonnetafel was immens
waaraan ik als kind mijn dromen speelde
de bergen hier de dalen daar
en het gevaar daartussen met zijn woeste baard
(…)
zelfs de despoot bleef onbewogen en in stilte
aan de altijd zingende slaven uitgespeeld’
OK,dan staat die ‘woeste baard’ voor het Marxisme en de despoot is dan Hitler, die inderdaad voortdurend werd toegezongen.
Maar dan wordt het toch een vrij plat gedicht.
De oplossingen per scenario:
1) Lucebert is altijd nazi gebleven en deed uit opportunisme alsof hij links was
oplossing: we vernoemen geen straten en scholen meer naar hem en bespreken hem alleen nog als een groot kunstenaar, net als Ezra Pound, Céline, Erasmus, etc. Het werk komt dan in ander licht te staan. De bestaande Lucebertschool wordt ‘Universumschool’ oid.
2) Lucebert maakte na de oorlog vol overtuiging (zoals velen) de ommezwaai van nazi naar links en verzweeg zijn naziverleden omdat dat einde carrière zou betekenen.
oplossing: we vernoemen geen straten en scholen meer naar hem en bespreken hem alleen nog als een groot kunstenaar, net als Ezra Pound, Céline, Erasmus, etc. Voor het werk maakt dit niet uit en de Lucebertschool blijft zo heten, of wordt omgedoopt tot ‘De regenboog’ oid.
joke van overbruggen zegt
Alles van waarde is weerloos
Lucebert bedoelde:
Het weer is waardeloos
eggels zegt
Moed
Indertijd hing Bertus Swaanswijk alias Lucebert met kroon en cape in het Stedelijk Museum Amsterdam en overal de held, ja zelfs de keizer uit van de Vijftigers en had tijdens zijn leven nooit de moed om zuiverend voor de feitelijke waarheid uit te komen. Zijn ‘magnum opus’ dat toen nog moest komen had nota bene daarmee een schurend links thema voor het grijpen: schrijvend uit eigen ervaring Boots on the ground bij de Wehrmacht putten hoe het is, dat heulen met de vijand, zijn ‘geëngageerde’ geweten met al zijn anti-semitisme confronteren en in zijn werk aan de kaak stellen. In het eigen opportunistische vlees snijden: Het thema over mensen onder het wiel van de geschiedenis, inclusief de eigen gebreken van een jongen uit de Jordaan, het menselijk tekort.
Zoiets als Nobelprijswinnaar Gunther Grass dus.
Het is een gotspe dat juist onze Nederlandse kunstenaars gevrijwaard zouden zijn van de moed om voor de zuivere feitelijke waarheid uit te komen, ook al, of misschien juist wanneer dat schuurt en ons en de geschiedschrijving (canon) niet welgevallig is.
Moedige kunstenaars en studenten weigerden te tekenen voor de Kulturkammer! En konden daarom niet doorwerken of studeren, en gingen in het verzet of pleegden zelfs zelfmoord (Menno ter Braak) in het licht van die duitse heilstaat.
Ian Buruma (NRC 12 februari, 2018) schrijft dat veel kunstenaars zich immoreel hebben gedragen en gooit dan gemakshalve bewezen en onbewezen sexuele decadentie (Wilde, Allen) en fascistoÏde en anti-semitische denkramen op een hoop (Celine, Reve, Eisenstein, Riefenstaal) envergoeilijkt het Swaanswijks’ gebrek aan moed tot zuivering in dat kader. ‘Van Rembrandt tot Lucebert: veel kunstenaars hebben zich immoreel gedragen, maar dat hoeft hun werk nog niet immoreel te maken’ schrijft Buruma. Ewout Kieft verklaart meteen in Buitenhof dat Lucebert onder invloed van idealisme van de totalitaire staat van Hitler tot zijn vechtlusten tegen zijn eigen land was gekomen.
Met onze mantel der liefde mochten we toch vooral zijn kunsten blijven waarderen!
Is dat zo? Ik vind van niet.
Anton zegt
Och, inmiddels is de in geld uit te drukken waardering (incl. verkoopcijfers) van oude kunstenaars lager dan ooit. Is het boud om te veronderstellen dat het belangrijkste schouwtoneel waar deze kwesties aan de orde kunnen zijn is te vinden in de ook al zo zeldzame vernissages van die éne nieuwe galerie?
Ik let daar dan altijd op het optrekken van de schouder bij het zich verwijderen. Een feest en onuitsprekelijk genoegen wanneer dit plaatsvindt.
Marc Kregting zegt
Is er een biografie nodig om poëzie te herlezen (kan close reading niet evengoed zo’n reactie bewerkstelligen)? Zouden dichters de enigen zijn met meer gezichten? Wie heeft er patent op extremisme? Bestaan er mensen wier ontwikkeling volgens een rechte lijn verloopt? Hoe literair mag tegenspraak heten?
Marc Kregting zegt
Elders blijkt er een open-literatuurwetenschappersbrief over deze tekst gepubliceerd (https://www.rektoverso.be/artikel/beste-sander-bax), waarbij Bax’ betoog via opvattingen van Thierry Baudet onder meer wil worden gecounterd met ‘wit suprematisme’.
Even verbazingwekkend voor mij was een digitaal standpunt in Terras, de opvolger van het tijdschrift Raster (http://tijdschriftterras.nl/lucebert/), verklarend de geweldige poëzie van Lucebert te blijven lezen, zij het ‘met minder vreugde dan voorheen’.
Dat mijn eigen serieus bedoelde vragen hierboven niet de moeite van een antwoord waard zijn, wil ik geloven. Wat me echter ontgaat is waarom al die – ja – vakbroeders elk vanuit hun eigen pashok hun punt naar buiten gooien en vervolgens het gordijn dichttrekken.
En waarom gebruiken ze de wij-vorm zonder met elkaar te debatteren? Of mis ik iets? Onder de oorspronkelijke versie van Bax’ stuk op Diggit vind ik evenmin reacties, op rekto:verso niet, en op de blog van Terras kan niet eens worden gereageerd…
Ik besef dat mijn stokpaard van het hortende maatschappelijk debat weer eens opspringt, maar toch: wordt het geen tijd dat standpunten ergens bijeen komen – en dat er misschien soms ook wat wordt ontvangen in plaats van gezonden?