Door Marc van Oostendorp
In mijn filterbubbel werd de afgelopen dagen driftig deze blogpost gedeeld: Norbert Hornstein die zegt dat iemand anders gelijk heeft!
Hornstein staat bekend als iemand met een duidelijke mening: het wetenschappelijk programma dat de Amerikaan Noam Chomsky ruim zestig jaar geleden voor de taalwetenschap heeft uitgezet is zeer succesvol en bovendien nog steeds een vruchtbare grond voor onderzoek. Met name Chomsky’s idee dat de grammatica’s van alle talen variaties zijn binnen een zeer beperkte bandbreedte op een thema, op een ‘universele grammatica’, kan rekenen op Hornsteins zeer nadrukkelijk geuite goedkeuring.
Maar in de blogpost zegt Hornstein dus dat Martin Haspelmath, een Duitse taalkundige die bekend staat als een criticus van het idee van een ‘universele grammatica’ misschien wel een punt heeft.Ontleding
Er zijn, zegt Hornstein, twee aspecten aan grammatica: hij noemt ze ‘substantieel’ en ‘structureel’, maar die termen komen ongeveer (zij het niet precies) overeen met wat wij in het Nederlands taalkundige en redekundige ontleding noemen, dus, die termen zal ik verder gebruiken. Taalkundige ontleding gaat, zoals jullie weten, over de theorie van woordsoorten: vuilnis is een zelfstandig naamwoord, en vuil is een bijvoeglijk naamwoord. Redekundige ontleding gaat over de manier waarop woorden zich in een zin groeperen en over hoe die groepen zich tot elkaar verhouden.
Haspelmath zette onlangs op zijn eigen blog – de dag dat de interessante discussies in de wetenschap allemaal op blogs worden uitgevochten is niet ver weg – enkele van zijn bezwaren tegen het idee van een ‘universele grammatica’ uiteen. Hornstein merkt terecht op dat waar ze concreet worden die bezwaren gaan over taalkundige ontleding, over woordsoorten.
Voorzetsel
Dit is het probleem: je zou kunnen beweren dat alle talen zelfstandig naamwoorden of werkwoorden hebben, maar hoe weet je dan dat dit klopt? Hoe weet je dat een of ander groepje klanken in een of andere taal dat kennelijk altijd verwijst naar H2O, dat dit in die taal een zelfstandig naamwoord is? Hij laat zien dat vooral voor niet-westerse talen zoals het Chamorro heel verschillende criteria gebruikt zijn voor woordsoorten, en dat die tot verschillende resultaten hebben geleid. En dat we geen absolute maat hebben om vast te stellen welk van deze criteria de ‘juiste’ is. Zodat we eigenlijk niet precies kunnen zeggen welk van de traditionele woordsoorten (die uiteindelijk ontleend zijn aan het Grieks en het Latijn) bepaalde talen hebben.
Deze scepsis tast uiteindelijk ook bepaalde veronderstelde universalia tussen talen aan. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat talen waarin het werkwoord voor het lijdend voorwerp staat (eet een appel) ook het voorzetsel voor het naamwoord zetten (op straat). Maar hoe kun je dat weten als je voor talen geen objectieve criteria hebt om vast te stellen of iets een werkwoord is, of een voorzetsel?
Vergelijken
Hornstein geeft Haspelmath hierin gelijk: we hebben geen goede universele theorie over woordsoorten. Zijn verdedigingslinie is dat we wel veel meer duidelijkheid hebben over abstractere syntactische structuren van de taal, en dat Chomsky’s programma daarover gaat.
(Chomsky geeft zelf als voorbeeld de laatste jaren de zin Instinctively eagles that fly swim. Iedereen weet, dat instinctively daar slaat op swim en niet op het als je van links naar rechts telt dichterbij staande fly. Dat komt omdat fly ‘dieper ingebed’ is in de zin, namelijk in een bijzin, terwijl swim in een hoofdzin staat. In geen enkele taal, beweren Chomsky en zijn aanhangers, wordt ‘afstand’ in een zin geteld van links naar rechts; altijd spelen begrippen als ‘inbedding’, zoals het verschil tussen hoofd- en bijzin een rol. Dit is dus geen bewering over bijvoeglijk naamwoorden of iets dergelijks, maar over abstracte afhankelijkheden van woorden in een zin.)
Overigens lijken zowel Hornstein als Haspelmath ervan uit te gaan dat dit probleem zich niet voordoet voor klanken (mijn specialisme), maar daar is eigenlijk hetzelfde aan de hand. De Engelse [i] en de Nederlandse [i] klinken bijvoorbeeld net een beetje anders. Hoe kunnen we dan zeggen dat ze dezelfde klank zijn? En als we dat niet kunnen zeggen, hoe kunnen we dan ooit twee talen met elkaar vergelijken?
Jona Lendering zegt
Met plezier gelezen, dank.
Manfred zegt
Juist is: instinctively, eagles that fly, swim.
Amerikanen zijn gewoon veel te slordig met hun eigen taal om daar zorgvuldig wetenschap mee te kunnen bedrijven.
(Of, die hebberige patsers zijn te geil op grote getallen en laten daarom de komma’s weg, dan lijkt alles honderd keer groter.)
Anton zegt
De terzijde, als toneelclausje, als (R>L) paragraaf opmaken is zo een leuk intermezzo.
Ad Welschen zegt
Waarop baseert Manfred zijn kommaplaatsingen? Mij doen die weinig Engels aan.
Pieter Lamers zegt
@manfred taalkunde bestudeert in eerste instantie gesproken taal, de taaluiting. Je kan komma’s plaatsen voor het weergeven van rustpunten in de zin, maar als je dat niet doet, dan heb je het nog steeds over dezelfde taaluiting. Het maakt voor het voorbeeld in kwestie niet uit: de inbedding blijft hetzelfde
Henk Smout zegt
Niet alle taalkundigen bestuderen in eerste instantie gesproken taal. Chomsky kwam nog eens met volgens hem één dubbelzinnige zin. E.M. Uhlenbeck reageerde dat de schriftelijke vorm er eender uitzag, maar je kon het voorbeeld met twee verschillende zinsmelodieën uitspreken. Dat waren twee verschillende zinnen.
Johanna van Zwet zegt
“Instinctively eagles that fly swim”. “Instinctively” is een “adverb” dat niet bij “swim” hoort, maar voor de hele zin geldt. Er zou een komma na moeten volgen:
“Instinctively, eagles that fly swim”.
Je kunt het vergelijken met “Fortunately, eagles that fly swim”, of: “Consequently, eagles that fly swim”, “Interestingly, …” vul maar in.
In het Engels is dit type “adverb” in een aparte categorie. Je hebt daarnaast bijwoorden die horen bij een werkwoord (bijv.: they instinctively swim) of bij een bijv.nw./bijw. (bijv.: they swim extremely beautifully / their swimming style is extremely beautiful).
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Veel onbegrip en verwarring wordt voorkomen als we het niet meer hebben over ’taalkundig ontleden’. Veel duidelijker is het onderscheid ‘redekundig ontleden’ en ’taalkundig benoemen’.