klovenier zn. ‘schutter’
Middelnederlands coloverier (Brielle, 1445–1455) ‘schutter, soldaat die een schietbus ofwel colover bedient’, colloevenier (Dordrecht, 1451–1500, echter geciteerd in 1677), culuvrenier (Ieper, 1488), culoverier (Gent, 1489).
Nieuwnederlands coluevrenier (Oudenaarde, 1507), culluevrier (Gent, 1510), collovrier en coluvrenier (Gent, 1512–1514), coleuvrenier (Gent, 1515), culverenier (Holland, 1514), cloevenier (Amsterdam, 1522), clovenier (Brielle, 1538), colveneur (Aalst, 1555), colveurier (1562, Naembouck), coleverier (1567, Junius), colveniers erve (Antwerpen, 1576), clovienier, cluyvenier, cleuvenier (Antwerpen, 1584), coloveniers gilde (Antwerpen, 1584), koluvrier (Kiliaan, 1599).
In het midden van de 15e eeuw in het Nederlands afgeleid van colovere, coluevere, culuevre, ‘schietbus, vuurroer’, Nnl. klover, dat omstreeks dezelfde tijd uit Frans queuleuvre (1429), couleuvre (1435), colouvre (ca. 1440) is ontleend. Het Franse wapen berust op overdrachtelijk gebruik van couleuvre ‘slang’ dat uit zich uit Latijn colubra had ontwikkeld; vgl. ook het gebruik in de 15e eeuw van Mnl. slange voor een bepaald type geschut.
De oudste Nederlandse vormen zijn coloverier, coleuverier, afgeleid met het suffix –ier van colover, coleuver ‘schietbus’. In theorie zou de beroepsnaam op –ier al in het Frans gevormd kunnen zijn, maar van het bestaan van een dergelijk Frans woord wordt nergens melding gemaakt. In plaats daarvan kent het 15-e eeuwse Frans de couleuvrinier ‘soldaat die een couleuvrine bedient’, het wapenwoord dat couleuvre was gaan vervangen.
Al vanaf 1488 wordt, zowel in Vlaanderen als in Holland, een Nederlandse afleiding met –enier aangetroffen (culuvrenier, coluevrenier, culverenier). Als we de Dordtse vorm colloevenier als onzeker beschouwen zijn vormen als cloevenier, klovenier van iets later datum. Die zijn uit colovenier ontstaan door verlies van de onbeklemtoonde klinker, vgl. courant > krant, couleur > kleur.
Op het eerste gezicht lijkt in klovenier de eerste r van c(o)lover-ier door een n te zijn vervangen, dus met eenzelfde dissimilatie van r_r tot n_r als bijv. in kamerier >> kamenier; dat is de tot dusverre gangbare interpretatie. Maar ook denkbaar is dat klovenier berust op het oudere coloevrenier, waarbij de eerste r door dissimilatie r_r, of omdat onbeklemtoond -vre- een ongebruikelijke combinatie was, geheel verdween.
De variant kolvenier die in de 17e eeuw wel gevonden wordt, is volgens sommigen door analogie met kolf ontstaan, maar de Zuidnl. varianten met colv- reeds in de 16e eeuw suggereren eerder dat in sommige dialecten niet de eerste maar de tweede onbeklemtoonde klinker in colo- wegviel.
Klaas Jac. Eigenhuis zegt
Het stukje -ier komt in talloze nl woorden voor, en ook in de vogelnamen Brauwier, Klauwier, Kopier, Passagier, Plevier en Tapier ‘Tapuit’ [Eigenhuis, EENO]. Ik voer bovendien nog
Rapierlijster Rapierelijster Rapiereklijster Volksnaam voor de Koperwiek in Moorslede (WVl) [WVD 1996: 64; niet opgenomen in Blok & Ter Stege 1995].
Rapiere ‘land waarop Rapen Brassica rapa verbouwd (gaan) worden’, dus ook ‘vooralsnog braakliggend veld’ uit fra ravière (1539) [Debrabandere WEW 2002: 309, OVEW 2005: 309 i.v. ww. rapieren]. Het gaat dus niet om het steekwapen uit fra (épée) rapière (1479), als eventuele verwijzing naar de streepjes/v’tjes op de borst bij de Lijstersoorten.
Benoemingsmotief ws. naar het zoeken naar voedsel op braakliggende veldjes zoals ook gemotiveerd in Balklijster ♤, een brabants/kempense naam voor de Grote Lijster ♤ [Eigenhuis 2004: 58-59] ofwel gemotiveerd als bij Looflijster ♤ [Eigenhuis 2004: 335; Swanenberg 2000: 72 i.v. Zanglijster; contra Blok & Ter Stege 1995: 188].
Etymologie Raap zie Eigenhuis, Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse plantennamen in prep. Zie ook Raep-hoen in Eigenhuis, EENO.
Etymologie -ier zie Eigenhuis EENO. Voor het personificerend suffix -(en)ier bij znw.en en (in het geval van vliegenier ‘piloot’) ww.en zie EWN-2 2005: 495.
KJE