Gaston Franssen
Welk boek uit de zeventiende eeuw zou je kunnen typeren als de ‘bijbel van de eenentwintigste eeuw’? Het kritisch-wetenschappelijke Discours de la méthode van Descartes zeker? Een filosofisch werk van de vaak postmodern geduide Spinoza? Of toch een roman, Don Quijote van Cervantes? Schrijfster Charlotte Mutsaers, nooit verlegen om een originele mening, draagt in haar essaybundel Paardejam (1996) een onverwachte en intrigerende kandidaat voor: de fabels van Jean de La Fontaine. Maar wat kan nou de betekenis zijn van La Fontaines wonderlijke (en strikt genomen weinig geloofwaardige) verhalen over sprekende dieren of dierachtige mensen voor de complexe wereld van vandaag? Mutsaers heeft ook op die vraag een origineel antwoord, dat haar literaire oeuvre bovendien in een nieuw licht plaatst. In een kort, maar heel verhelderend artikel opgenomen in Internationale Neerlandistiek legt Barbara Fraipont uit waarom La Fontaine voor Mutsaers zo belangrijk is – en wat we in de eenentwintigste eeuw nog van zijn fabels kunnen leren.
The Animal Turn
Fraipont, die regelmatig over Mutsaers’ relatie tot de dierenwereld publiceert (zie bijvoorbeeld haar bespreking van Harnas van Hansaplast (2017)), sluit met haar onderzoek aan op een wetenschappelijke ontwikkeling die bekend staat als de ‘animal turn’: een toenemende aandacht voor onze omgang met, beelden van en opvattingen over dieren. In de literatuur- en cultuurwetenschappen ontmoeten onderzoekers die zich op dit terrein begeven elkaar binnen nieuwe (sub)disciplines zoals ecocriticism en cultural and literary animal studies (CLAS). Hun onderzoek richt zich op de manier waarop dieren worden verbeeld in nieuwsberichten, beleidsstukken, films, of romans, maar het gaat wetenschappers daarbij om méér dan alleen descriptief onderzoek naar ‘hoe’ dieren worden neergezet. Het uiteindelijke doel is een fundamentele herbezinning op de traditionele tegenstelling tussen mens en dier, of cultuur en natuur. Gezien de enorme ecologische uitdagingen waarvoor we ons steeds nadrukkelijker gesteld zien – uitstervende diersoorten, verdwijnende koralen, de (on)beheersbaarheid van onze carbon footprint, de bio-industrie, vragen rondom genetische modificatie….– is dat een heel relevant en urgente taakstelling. Juist in de literatuur en cultuur, zo zou je kunnen redeneren, vinden we antwoorden op vragen zoals: wat betekent het om mens te zijn? Wat zijn onze verantwoordelijkheden ten opzichte van de planeet waarop we leven? En welke normen en waarden moeten richtinggevend zijn als we onze relatie tot de dieren- en plantenwereld ánders willen – en zelfs moeten – vormgeven? Het zijn belangrijke vragen, die ook Mutsaers bezighouden: uit het werk van de schrijfster, zo laat Fraipont zien, spreekt een duidelijke ‘zoöpoëtica’ oftwel ‘dierenpoëtica’. Met die term verwijst Fraipont naar een set aan tekstuele, visuele en poëticale uitingen die de dominante manier van kijken naar dieren aan de kaak stelt.
Katten in Koetsier Herfst
De aanpak van Fraipont is even eenvoudig als effectief (en laat zich ook mooi vertalen naar de praktijk van het literatuuronderwijs): ze vergelijkt een fabel van La Fontaine waarin een mensgeworden kat een hoofdrol speelt met de manier waarop over katten wordt geschreven in Mutsaers’ Koetsier Herfst. De fabel in kwestie is ‘La Chatte métamorphosée en femme’ (De kat, herschapen tot vrouw’). Het verhaal draait om een bijzondere metamorfose: de vurige wens van een man om zijn geliefde kat in een vrouw getransformeerd te zien, wordt vervuld – waarop de man gelijk met zijn kattenvrouw trouwt. Maar de metamorfose is een oppervlakkige, want de echtgenote mag dan wel een menselijk uiterlijk hebben, haar kattenidentiteit is ongewijzigd gebleven. Zo gauw de vrouw muizengeknaag denkt te horen, zit ze met handen en voeten op de grond, klaar om te gaan jagen: ze had, zo schrijft La Fontaine, ‘het avontuur gemist’. Het is een nogal suggestieve formulering, want La Fontaine laat in het midden of de vrouw nu terugverlangde naar het opjagen van muizen, of dat ze het ‘avontuur’ in haar kersverse huwelijk miste. Fraipont concludeert dat er in de fabel sprake is van een zoöpoëticale metamorfose: La Fontaine bevraagt de grenzen tussen mens en dier, en wijst zelfs op overeenkomsten tussen menselijke en dierlijke verlangens, maar uiteindelijk is de transformatie slechts oppervlakkig of puur ‘vormelijk’ – het dier blijft in wezen dierlijk en de mens blijft menselijk.
Heel anders ligt dat bij de dieren in Koetsier Herfst, hoewel ook in die roman de definities van ‘menselijk’ en ‘dierlijk’ op losse schroeven worden gezet. Zo wordt de ik-verteller Maurice Maillot verliefd op een personage dat zich afwisselend als Do, Dora en Adolphe voorstelt en dat hij van meet af aan associeert met een kat: ze heeft een kattenvel, een roofdierenblik, ze laat hem denken aan zijn overleden kat ‘Grappa’, enzovoorts. Do is dus niet in de loop van het verhaal gemetamorfoseerd, maar is een fundamenteel ‘hybride’ personage: ‘een samensmelting van twee wezens die blijft voortduren’, aldus Fraipont. Sterker nog, in de loop van het verhaal blijkt Do continue ‘in wording’ te zijn, waarbij niet alleen de grenzen tussen mens en dier vervagen, maar evengoed die tussen diersoorten onderling. Wanneer Maillot bijvoorbeeld aan het slot van de roman bezocht wordt door een visioen van Do’s verdrinkingsdood, ziet hij haar zwemmend ‘tussen horden kreeften’ (met de suggestie dat ze onder water kan ademen) met haar lippen ‘onder een kattensnor’ omkrullend (refererend aan een ‘katvis’); op hetzelfde moment drukt Maillot zijn hondje Slava stevig tegen zich aan en roept hij wederom zijn geliefde kat Grappa in herinnering, terwijl hij denkt: ‘Lotsverbonden tot in de dood, allemaal’. Man, vrouw, kat, vis, hond en kreeft, zo vat Fraipont de boodschap van deze sleutelscene samen, ze behoren allemaal tot ‘de allesomvattende multipliciteit van levende wezens, die allemaal door eenzelfde bestaan met elkaar zijn verbonden’.
La Fontaine’s les
De hybride verbeelding van mensen en dieren in Koetsier Herfst sluit natuurlijk aan bij Mutsaers’ structurele engagement met het lot en welzijn van dieren. Wat de schrijfster betreft, moet het herdenken van de grenzen tussen mens en dier ook concrete ethische en politieke consequenties krijgen. Mutsaers’ literaire verbeelding van hybriditeit, aldus Fraipont, is in feite een pleidooi voor ‘een vorm van biogeoriënteerde gelijkheid tussen mens en dier’. Dát is dan ook de les van La Fontaine voor de eenentwintigste eeuw: nu we ons fundamenteel zorgen moeten maken over de nabije toekomst van onze planeet, wordt het hoog tijd om onze ‘lotsverbondenheid’ met de dieren onder ogen te zien. Daar is niks ‘fabelachtigs’ aan.
Barbara Fraipont, ‘“Mensen genoeg die voor vos, varken of lam worden uitgemaakt. Maar omgekeerd?” Een zoöpoëticale vergelijking tussen Charlotte Mutsaers’ en La Fontaine’s Dierenteksten’, in: Internationale Neerlandistiek, 55 (2017), 1, 23-33.
Laat een reactie achter