Door Ton Harmsen
Over Goede Vrijdag zijn beroemde gedichten geschreven. Huygens wijdt er één van zijn Heilighe Daghen aan, Revius een sonnet dat in elke bloemlezing staat. Beide calvinisten tonen zich schuldbewust. Huygens is bereid om zijn botten te laten breken voor zijn zondigheid. Hij plaatst zelfs een kanttekening bij Jezus’ woord consummatum est: ‘’Tvoldaen voldoet mij niet, ten zij ghij mij vermoort // En van mijn selven scheurt, en brieselt de gewrichten.’ Revius neemt de ‘schuld van de joden’ op zich: niet zij, maar hij als zondig mens heeft Christus vernederd en gekruisigd: ‘Ick ben den swaren boom die u had overlaen, // Ick ben de taeye streng daermee ghy ginct gebonden.’
Heel anders is de Goede Vrijdag-beleving van Vondel. Hij wijdt aan de kruisdood van Christus zijn Kruisbergh. Dit gedicht van 80 verzen verscheen als plano (dus gedrukt op een los vel), zonder jaar (rond 1638); vervolgens als onderdeel van een libretto van een door Cornelis Padbrué gecomponeerd zangstuk; en een jaar later als toegift bij zijn treurspel Peter en Pauwels (1641). Dit gedicht was een voor de hand liggende bladvulling bij Peter en Pauwels, omdat Petrus immers ook op eigen verzoek gekruisigd is; om te demonstreren hoe bescheiden hij Christus wilde navolgen met het hoofd naar beneden. In Peter en Pauwels functioneert het niet als opdrachtgedicht – het treurspel is opgedragen aan de christelijke Romeinse keizerin Eusebia. Maar het is wel degelijk tot iemand gericht: aan Magdalena Baeck-van Erp.
Opmerkelijk is dat Vondel haar naam steeds anders schrijft. Hij had een uitstekende relatie met de familie Baeck; toen hij in 1625 in moeilijkheden kwam wegens zijn anti-orangistische Palamedes kon hij op hun landgoed Scheybeek verblijven tot de storm was overgewaaid. Toch lijkt het alsof vijftien jaar later de katholieke tekst van de Kruisbergh in die kringen minder werd gewaardeerd. De titel van de losse plano-editie is ‘De Kruisbergh. Aen Magdalene Baeck.’ In de laatste verzen wordt de naam Baeck dan voluit genoemd, zelfs in kapitale letters (anders dan Magdaleen die in klein-kapitaal gezet wordt):
. Men siet’er onder ’t puick der vrouwen
. De Christelijcke MAGDALEEN
. Haer traenen suchten en gebeen
. God offren met een vast betrouwen,
. Dat als een BAECK in ’t duister scheen.
. De kruisbergh, vs. 76-80
In het libretto van Padbrué luiden deze verzen precies zo, maar de tekst is dan opgedragen aan ‘De Kunstlievende Ioffrouwe Magdalene van Erp, Huysvrouwe van den Heere Ioost Baeck’. Een jaar later, in de uitgave van Peter en Pauwels, vermeldt Vondel de naam Joost Baeck helemaal niet meer in de titel; dan heet het gedicht ‘De Kruisbergh. Aen Magdalene van Erp.’ En de naam van Baeck is dan in de slotverzen verborgen in een samenstelling met kleine letters (terwijl Magdaleen tot hoofdletters gepromoveerd is). Een prachtig beeld, die vuurbaak in de nacht:
. Men zagh’er, onder ’t puick der vrouwen,
. By ’t graf, de droeve MAGDALEEN,
. Met balsem tranen en gebeên,
. Godt zoecken, met een vast betrouwen,
. Dat ’s nachts gelijck een Vierbaeck scheen.
. De kruisbergh in Peter en Pauwels 1641, vs. 76-80
Je zou haast de indruk krijgen dat Baeck zijn naam niet gekoppeld wilde zien aan dit katholieke gedicht. Met de verhulling in ‘vierbaak’ zou Vondel dan een charmante en voor alle partijen aanvaardbare oplossing gevonden hebben. Maar waarschijnlijker is dat het gebruik van Magdalena’s meisjesnaam erop duidt dat Vondel zeer gesteld is op haar familienaam: Magdalena’s zuster Christina was immers de eerste vrouw van P.C. Hooft. Ook na haar overlijden in 1624 bleven de banden tussen de families Hooft en Van Erp sterk. Dat er niets mankeert aan de vriendschappelijke verhouding tussen Vondel en het echtpaar blijkt uit het versje dat Vondel in die tijd schreef over hun portretten, die in het landgoed Scheybeek werden opgehangen. Het vers is ongedateerd, maar kan zeer goed rond 1640 geschreven zijn. Het verscheen voor het eerst in de Poësy van 1650.
. Op den Heer Justus Baeck en Magdalene van Erp.
. Ghy ziet hier Justus beelt, en ’t beelt van Magdaleen,
. Doch ieder half. Waerom? twee halve maecken een,
. Een eenigh hart, een’ wil, een’ zelven lust en leven.
. Men ziet dees eenigheit in twee paer oogen zweven
. En zwieren. Erp verstreckt een spiegel van heur Baeck.
. Zo spreeckt de stomme verf: my dunkt ick ken hun spraeck.
Vier stemmen met begeleiding
Padbrués muziekstuk is gedrukt in vijf losse boekjes: de sopraan, alt, tenor en bas krijgen ieder een eigen partituur, en er is er ook één voor de instrumentale begeleiding. De termen die Padbrué hanteert zijn cantus, tenor, altus en bassus voor de zangers en voor de begeleiding een basso continuo. De UB van Amsterdam heeft een exemplaar, waarvan alle vijf delen in één band zijn gebonden. Het voordeel is dat ze zo niet kwijtraken, maar het is niet de manier waarop dit drukwerk heeft gefunctioneerd: iedere zanger kreeg natuurlijk zijn eigen libretto. De zaak is zelfs gecompliceerder dan dat: op de titelpagina staat ‘Op muzijck gebraght met 4, 5, ende 3 stemmen, &c. met een Basso Continuo.’ En in deze vijf losse boekjes treffen we zelfs achtstemmige motetten aan. Daar is een koor voor nodig dat van wanten weet.
In De kruisbergh stelt Vondel zich voor hoe het bloed van Christus neervloeit op de rotsen van Golgota. Hij ziet voor zich hoe de druppels bloed veranderen in prachtige rozen; zij veranderen de doornenkroon in een rozenhoed, de druppels lijken wel robijnen.
. DE schoonste roode roosen groeien
. Op geenen Grieckschen Bergh, o neen,
. Maer op den Kruisbergh hard van steen;
. Daer Jesus hoofdquetsuuren vloeien
. Van heiligh van onnosel bloed,
. Geronnen tot een’ roosenhoed,
. Wiens blaen vol geurs geduurigh bloeien
. Door den gevlochten doornekrans,
. Waer van de Goddelijcke glans
. Beschaduwt word en overwassen.
. De roosedruppels strecken schoon
. Robijnen aen de doornekroon.
. De kruisbergh, vs. 1-12
Zijn beleving van de kruisdood is heel anders dan die van Huygens en Revius. Voor Vondel is het een verlossing uit zijn smart, en de versregel ‘Bevloey mijn dor en dorstig blad’ (help mij te dichten) lijkt wel de klassieke invocatio, waarmee de eposdichters hun muze aanriepen:
. O artzeny voor alle krancken!
. Vergun my oock een’ druppel nat:
. Bevloey mijn dor en dorstigh blad,
. En leerme myn’ verlosser dancken,
. Op d’oevers van dien gulden stroom,
. In schaduw van dien rooseboom,
. Bedeckt van Cherubinnevleuglen.
. Daer rust het afgejaeghde hart,
. En vindt’er stilpijn voor sijn smart.
. De kruisbergh, vs. 58-66
De partituur van Padbrué, naar het exemplaar in de UBA, is bij Ceneton te vinden; de tekst is volledig uitgegeven door Gerrit van Uitert. Met engelengeduld, want de vijf partituren bevatten min of meer dezelfde tekst, maar met grote, kleine en zeer kleine varianten. Nu is elk citaatje in de tekst te vinden, wat Padbrué er ook mee gedaan heeft (hé-é-éeft). Het koor waar Gerrit in zingt, het Arnold Schönberg Kamerkoor geeft op zondagmiddag 15 april 2018 een concert in de Lokhorstkerk in Leiden, met een gevarieerd programma onder de titel In principio erat verbum, Een van de onderdelen is de Kruisbergh van Padbrué. De tekst is in de verschillende varianten, met foto’s van de originele edities, te vinden op de site van Ceneton. Daar staat ook een andere partituur van Padbrué op teksten van Vondel, eveneens door Gerrit van Uitert uitgegeven: De tranen Petri ende Pauli (1646).
Gerard van der Leeuw zegt
Wilje zingen, ick wil rijmen,
O genoeghelicke Tymen
(Vondel)
Ha fijn deze aandacht voor Padbrué en zijn prachtige Kruisbergh. Een stuk vol madrigalismen die de tekst van Vondel volledig recht doet. Wat betreft de godsdienst: de familie Van Erp-Baeck was protestants, maar moet katholieke sympathieën gekoesterd hebben. Een dochter bekeerde zich zelfs tot het katholieke geloof. Als je kunt: gaan luisteren!