Door Freek Van de Velde
Er waart een pessimistisch spook door de neerlandistiek. Ik lees de laatste dagen opvallend veel sombere berichten: een scherpe aanklacht van Marc van Oostendorp over de lerarenopleiding in Nederland: tweedegraadsleraren worden niet meer lastiggevallen met literatuur van voor 1880. Dat stuk droeg de alarmerende titel ‘De leraar Nederlands weet niet wie Multatuli is’, en vond zo zijn weg naar NRC. En via Nicoline van der Sijs kwam ik terecht bij een vrij deprimerend stuk van Inge Glorie ‘Heeft de neerlandistiek nog een toekomst?’ in Voertaal. Het antwoord is: ja, maar dan moet er wel snel wat gebeuren aan de treurige toestand van het vakdomein. En er zijn vast nog wel stukken met een vergelijkbare teneur, die ik niet gezien heb.
In die stukken wordt over veel geklaagd. Terecht, denk ik, want ik vind het ook een godsgruwel dat de historische blik niet verder terug reikt dan 1880. Voor een beetje historisch taalkundige is dat gisteren. Maar ja: ik ben zelf ook neerlandicus, en heb de neiging om mijn bedreigde vakgenoten in alles bij te treden, en misschien is onze collectieve verontwaardiging wel kortzichtig. Aan de andere kant: de historische kant van de neerlandistiek heeft niet meteen de wind in de zeilen: niet alleen in de docentenopleiding, maar, zo is mijn indruk, ook in het middelbaar onderwijs en aan de universiteit. Als je kijkt naar de taalkunde, het domein waar ik zelf actief ben, dan valt het op hoe gering het aantal hoogleraren historische Nederlandse taalkunde is. Terwijl er toch nog steeds tal van monografieën worden geschreven. Het afgelopen jaar alleen al heb je het uitvoerige werk The Dawn of Dutch van Michiel de Vaan, het boek Lo, Donk, Horst van Jef van Loon, en het meerdelige proefschrift Bijdrage tot een klankatlas van het veertiende-eeuwse Middelnederlands. Het dialectvocalisme in de spelling van lokale oorkonden van Chris De Wulf, dat nog voor de verdediging volgende week als ‘monumentaal’ bekend staat onder vakgenoten. Daar staat dus tegenover dat leerlingen, maar ook universitaire studenten neerlandistiek lang niet allemaal historische fonologie of Middelnederlands voor de kiezen krijgen.
Hoe komt dat? Een belangrijk aspect is dat je binnen een redelijk onderwijsbestek eenvoudigweg niet alles kunt doen. Als iets geschrapt wordt van het onderwijsprogramma, dan is er altijd wel een groep mensen die moord en brand schreeuwt. Maar als je ervan uitgaat dat onze kennis in de laatste honderd jaar enorm toegenomen is, en je vindt dat althans een deel van die kennis aan bod moet komen in het onderwijs, dan moet je ook bereid zijn om ergens iets weg te strepen of oppervlakkiger te behandelen, tenzij je leerlingen en studenten harder en langer wil laten werken. Ik heb de afgelopen jaren pleidooien gehoord om in het middelbaar en hoger onderwijs aandacht te besteden aan: meer niet-Westerse geschiedenis, meer verkeersopvoeding, weerbaarheidstraining, programmeren, dactylo (typen), meer spelling, meer taalvaardigheid, academisch Engels, burgerschap, ondernemingszin, onderzoeksvaardigheden, statistische geletterdheid, basiseconomie, Europese letterkunde, Big History, politiek inzicht, en evolutionair denken. En voor de docentenopleiding is er een onredelijk grote component ‘algemene didactiek en pedagogiek’: in de woorden van Marc van Oostendorp: inhouden als ‘de psyche van de adolescent’ en ‘veiligheid in de klas’ in plaats van Woutertje Pieterse.
Daar komt nog bij dat binnen de traditionele vakken in het middelbaar onderwijs, waar leerlingen het hele kabinet van de wetenschap in zijn volle breedte doorgeloodst moeten worden, de kennis óók groeit natuurlijk. Voor de natuurkunde zou je nog kunnen zeggen: we leren studenten Newtoniaanse fysica, en daar stoppen we, ongeacht wat de natuurkundigen later nog allemaal bedacht hebben. Maar voor geschiedenis gaat dat wat moeilijker: voor mijn ouders, die school liepen in de jaren 60, stopte de geschiedenis in de jaren 60. Daar is ondertussen alweer een halve eeuw bijgekomen. Maar het aantal uren op school is gelijk gebleven, of verminderd. Wat moeten die historici doen? Niets meer vertellen over de Merovingers? Of niets vertellen over de val van de Berlijnse muur? Of neem muziekgeschiedenis op de middelbare school. Daar hoorde je vroeger iets over Mozart en Bach. Moeten daar nu ook Django Reinhardt, The Beatles, Madonna, en Rihanna bij? Wat mag er dan weg?
Stel dat je ruimte voor maakt voor nieuwe inzichten, wat kan gemist worden voor het vak Nederlands? Als je als maatschappij vindt dat het onderwijs de taak heeft jongeren helder te leren formuleren, foutloos te leren schrijven, zich keurig te leren uitdrukken, én dat het voor de leerlingen ook ‘leuk’ moet zijn, ja, dan blijft er per saldo wat minder tijd meer over om iets te zeggen over historische fonologie of over Middelnederlandse letterkunde, twee thema’s waar ik in het middelbaar nog aan blootgesteld ben, tot mijn grote genoegen overigens. Ik zou wel eens willen weten of de mensen die het schrappen van de historische componenten van de neerlandistiek betreuren, dan ook minder uren voor communicatieve vaardigheden willen in het secundair onderwijs. En als je aan de universitaire opleiding neerlandistiek een vak sociolinguïstiek wil, een domein dat pas sinds de jaren 60 bestaat, wil je dan de dialectologie schrappen? Hoe erg is het dat de naamkunde haast nergens meer op het programma staat? Als je studenten wil leren werken met Praat, ELAN, Python en R, kun je dan nog Gotisch met ze lezen?
Zouden de pleitbezorgers van de historische component, als ze zelf het curriculum Nederlands in het middelbaar onderwijs zouden mogen ontwerpen, bereid zijn hun rug te rechten tegen de klachten van de maatschappij over jongeren die niet meer kunnen schrijven? Zouden ze bereid zijn te zeggen: ‘Niet ons probleem. Het curriculum zit al vol Beatrijs, Wolff en Deken, en de eerste Germaanse klankverschuiving.’? Ik vind dat ze dat moeten zeggen, maar je krijgt geheid gedonder.
Hoe moet het nu verder? Dat lijkt me niet zo eenvoudig. De oplossing is niet louter: het streng kapittelen van programmaopstellers, docentenopleiders en leerkrachten, die een a-historische opvatting genegen zijn. Er moeten vroeg of laat harde keuzes gemaakt worden.
WebredMiet zegt
Ik volg je in al je overwegingen. Maar ik heb wel een bedenking, specifiek voor het vak Nederlands in Vlaanderen. Dat vak is de laatste vijftien jaar ontzettend saai geworden, en dat komt omdat er erg veel herhaling in zit door de jaren heen. Zo komt het communicatieschema elk jaar weer aan bod, en heel veel nieuws komt er in de loop van die jaren niet bij. Elk jaar opnieuw, zeker tot in het vierde jaar (ik denk erna ook nog, maar minder) krijgen ze een stukje ‘signaalwoorden in de tekst vinden’. Hetzelfde voor spelling: elk jaar opnieuw een paar lessen enkele oefeningen op telkens dezelfde regels. Telkens marginaal en verbrokkeld om te blijven hangen, maar wel elk jaar terugkomend. Ik heb dit niet van horen zeggen. Tot tien jaar geleden gaf ik zelf nog les. Ik heb dat vier jaar gedaan – acht scholen, 3de tot 6de jaars, BSO tot ASO – en ik schrok er toen al van hoe inhoudelijk mager die lesmethoden waren. Intussen heb ik twee kinderen in het middelbaar, en het is er echt niet beter op geworden. Ze hebben veel werk voor Nederlands, absoluut. Groepswerkjes. Een boek lezen en dan er een filmpje over maken, want ‘dat vinden ze leuk’. Ja, maar niet als dat bovenop een hoop ander werk komt, over een boek moet gaan dat hen niet interesseert en ze verder totaal niets rond literatuur doen. Het is dus niet ingebed, terwijl dat perfect zou kunnen.
Ik heb de laatste leerplannen voor de derde graad gelezen, en daar draait bijna alles om Nederlands als communicatietool. Nederlands als wetenschap, met een geschiedenis en een vakinhoud, met een structuur, met een cultuur (literatuur), daar is echt amper plaats voor en dat staat zoveel mogelijk ten dienste van die communicatie. Intussen wordt het vak wel inhoudelijk gevuld met teksten die over vanalles gaan, maar zelden over taal. Handig om aan die vakoverschrijdende eindtermen zoals burgerzin, politiek inzicht, milieubewustzijn enz. te voldoen (ik heb vergaderingen meegemaakt over die eindtermen waarbij die dingen op die manier werden afgevinkt; ‘Milieubewustzijn? Ja, we lezen daar in mijn vak – Nederlands – een tekst over, dat doen we dus.’ Er is nu weinig ruimte binnen het vak Nederlands (en bij uitbreiding de taalvakken, want ook tijdens Engels, Frans en Duits gebeurt dit) voor inhoud OVER het Nederlands. En dat is een kans die nu niet gegrepen wordt. Gevolg: taal wordt als saai en inhoudelijk een lichtgewicht ervaren in het middelbaar – zowel door ouders als door leerlingen. Merk ik toch. Ik niet alleen trouwens, heel wat van mijn kennissen die tien, vijftien, twintig jaar voor de klas staan, opnieuw op allerlei niveaus, delen die mening.
Marc van Oostendorp zegt
Ik wist wel dat er in Vlaanderen ontwikkelingen waren in dezelfde rampzalige richting als waarin Nederland zich voortbeweegt, maar ik ben toch wel verbaasd over de overeenkomsten tot in de details. Ik wist bijvoorbeeld niet dat die vermaledijde ‘signaalwoorden’ ook bij jullie zo’n grote rol spelen.
Hoe zou dat komen? Zouden buiten het taalgebied leerlingen ook worden doodgegooid met Signalwörter / signal words / mots signaux?
WebredMiet zegt
Geen idee eigenlijk wat die signaalwoorden betreft. Ik zie alleen dat het bij bijna elke tekst weer een vraag is, en ik zie de meerwaarde ervan echt niet.
Ik denk dat het onderwijs in Vlaanderen, toch voor het vak Nederlands, zoals gewoonlijk een aantal jaar achterloopt op Nederland. Zo is literatuur nog wel een stevig onderdeel van het leerplan, maar het is niet meer zo nadrukkelijk aanwezig als het ooit geweest is. En waar er vroeger de verplichting was om uit elke periode minstens 1 werk te bespreken in de derde graad, is dat nu een bepaald aantal werken voor en na – ik dacht 1850, in ieder geval ergens in de 19de eeuw. Eigen keuze welke. Als een leerkracht bijvoorbeeld geen voeling heeft met middeleeuwse letterkunde, dan hoeft hij of zij in principe geen middeleeuwse tekst te behandelen. Ik vind dat jammer. Nu, zolang die teksten nog in de lesmethodes staan, zal het zo’n vaart niet lopen. Leerkrachten volgen die doorgaans wel goed. Dat is veilig: alles wat behandeld moet worden, staat erin, volgens de juiste werkmethodes en in kant-en-klare lesvorm.
Willen de taalwetenschappers (ook literatuurwetenschappers) in Vlaanderen echt invloed hebben op wat er in het secundair aan bod komt in de lessen Nederlands, dan zouden ze zich meer moeten bemoeien met de lesmethodes die door de educatieve uitgeverijen verspreid worden. Dat is veel effectiever dan welke andere manier ook.
WebredMiet zegt
Ah nog, iets. ‘Als je als maatschappij vindt dat het onderwijs de taak heeft jongeren helder te leren formuleren, foutloos te leren schrijven, zich keurig te leren uitdrukken, én dat het voor de leerlingen ook ‘leuk’ moet zijn, ja, dan blijft er per saldo wat minder tijd meer over om iets te zeggen over historische fonologie of over Middelnederlandse letterkunde.’
Helder leren formuleren, foutloos leren schrijven enz., het zou mooi zijn mocht dat ten minste gebeuren. Het zit ook op de een of andere manier wel in de vakvereisten, de eindtermen, de leerplannen, maar helaas niet op zo’n manier dat het ook echt resultaten oplevert. Zoals hierboven gezegd: ze krijgen wel les over spelling, maar het is zo verbrokkeld en onduidelijk dat ze het niet in de vingers krijgen. Zich helder leren uitdrukken: sprekend misschien wel – en dat is prima – maar schrijvend niet, gewoon al omdat ze amper nog een tekst schrijven (of typen) die langer dan een halve A4 is. Ik denk dat ‘de sollicitatiebrief’ de langste tekst is die doorgaans in een derde graad wordt geschreven (en dan elk jaar drie-vier keer, afhankelijk van het aantal talen dat je volgt. Spannend.) Zo leer je natuurlijk zelf geen teksten structureren.
Ik denk eigenlijk dat voor er keuzes worden gemaakt, eerst de volgende twee vragen moeten worden beantwoord: 1. Wat willen we nu echt – concreet – bereiken met die taalvakken? Taalbeheersing, een kennismaking met taalwetenschap, allebei? En hetzelfde voor alle mogelijke studierichtingen? 2. Hoe moeten we dat aanpakken opdat we dit bereiken? Vooral de tweede vraag lijkt me op dit moment nog behoorlijk open te liggen …
Coen Peppelenbos zegt
Het gevaar van dit soort stukken is dat je in algemeenheden blijft praten. Daarom heb ik een tijd geleden op Tzum de discussie aangezwengeld om te kwantificeren hoeveel boeken wij dan laten lezen op lerarenopleidingen en aan de universiteit. Dat inhoudelijke vakken steeds vaker ten koste gaan van onderwijskundige vakken vind ik inderdaad erg jammer, maar je kunt daarover pas echt iets zeggen als je opleidingen onder de loep zou leggen en met concrete voorstellen komt. Ik heb voor letterkunde eens een poging gedaan: https://www.tzum.info/2018/01/column-coen-peppelenbos-deels-verplichte-leeslijst-leraren-nederlands/
Het zou mooi zijn als Freek Van de Velde ook het achterste van zijn tong liet zien en aan zou geven hoeveel boeken studenten zouden moeten kennen. Dan komen we wat verder dan de algemeenheden.
Het vak gotisch was overigens in 1983 al afgeschaft aan de universiteit van Groningen. net het jaar waarin ik begon.
Freek Van de Velde zegt
Mooi initiatief! Over literatuur heb ik niet zoveel te zeggen, als taalkundige. Het gaat me ook niet zozeer om het afvinken van een aantal exact gespecificeerde boeken. Voor taalkunde zou ik zeggen dat universitaire studenten al een heel eind geholpen zijn als ze de volgende boeken lezen:
– Voor historische fonologie en morfologie: Ofwel het handboek van J. Van Loon (1986, nieuwe editie 2014. Die laatste wel niet integraal, wegens nogal complex), ofwel Van Bree (1987)
– Voor externe taalgeschiedenis: Van der Wal & Van Bree, het boek over het einde van de standaardtaal van Van der Horst
Bartie Thijs zegt
Ha Freek, je artikel in neerlandistiek vond ik een verademing, en ik zeg dit als ‘after career’ taalkundige en als docente Nederlands- ruim 38 jaar- op een middelbare school.
Het goede in jouw artikel is juist dat je géén oplossing suggereert, noch beargumenteert, maar dat je alle ruimte neemt voor een probleemdefinitie.
Hartelijke groet, Bartie Thijs
DirkJan zegt
Is er weleens over nagedacht om taal- en letterkunde los te koppelen van de taalvaardigheid op de middelbare school? Dus de vakken Nederlands, Engels, Frans en Duits zijn alleen bedoeld voor de spreek- en schrijfvaardigheid en dan een apart vak taal- en letterkunde. Hierin komen taalkundige onderwerpen aan bod en literatuur uit alle landen, met een nadruk op de Nederlandse.
(of een vak cultuurgeschiedenis waarin ook literatuur aan bod komt)
Marc van Oostendorp zegt
Ja, dat is een idee dat af en toe naar voren is gebracht, en met wisselend succes, maar duidelijk nooit zo veel dat het ook tot concrete implementatie geleid heeft. In een idealer wereld dan de onze lijkt het mij een mooie oplossing; in de onze zou ik een beetje bang zijn dat men eerst de scheiding doorvoert en dan alsnog de taalkunde en de letterkunde afschaft.
Peter-Arno Coppen zegt
Het risico van loskoppeling is dat taal- en letterkunde dan als keuzevakken geïmplementeerd gaan worden. Dat heeft op het eerste oog belangrijke voordelen (leerlingen kunnen dan bewust kiezen voor iets wat ze willen, en dat ook op een hoger niveau behandeld krijgen), maar ten eerste moeten leerlingen dan ergens een idee van die inhoud krijgen om het te kunnen kiezen (wat ze dan bij Nederlands niet krijgen), en ten tweede leggen keuzevakken het uiteindelijk altijd af tegen verplichte vakken. Het C&M-profiel is momenteel het minst gekozen profiel. Dat gaat niet veranderen met taal- en letterkunde als keuzevak. Nederlands is nu een kernvak, dat door leerlingen uit alle profielen gevolgd wordt. Daar liggen de kansen.
DirkJan zegt
Je moet er dan natuurlijk wel een verplicht vak van maken. Waar een wil is, is een weg.
Peter-Arno Coppen zegt
Ja OK, maar een verplicht vak in elk profiel? Dan zou het al een kernvak moeten worden. Sympathiek, maar onrealistisch. Realistischer is het om te proberen binnen het al verplichte kernvak verrijkingen door te voeren: wat dat betreft is het tij gunstig, want de meeste betrokkenen hebben juist behoefte aan meer inhoud. Kijk, zo kan het ook
Ad Foolen zegt
De Letterenfaculteit in Bielefeld heet LiLi-Fakultät, zie http://www.uni-bielefeld.de/lili/portal/. De naamgeving gaat terug tot de oprichting van de universiteit, begin jaren ’70, en het idee was inderdaad om studenten op te leiden die ofwel Linguistik of Literaturwissenschaft zouden studeren en die vakken zouden kunnen gaan doceren op middelbare scholen. Maar al midden jaren 70 gingen de conservatieve krachten in Nordrhein-Westfalen de overhand krijgen, de traditionele schoolvakken werden in stand gehouden, alles bleef bij het oude.