Door Marc van Oostendorp
Als je vwo-scholier bent, en je maakt je zorgen over het centraal examen Nederlands van morgen (ik ga het ook maken, op het Dominicus College van Nijmegen), zou je even het examen voor de havo kunnen doornemen. Dat lijkt me geruststellend: heel moeilijk is het niet. Tegelijkertijd wordt daardoor wel duidelijk hoe dodelijk saai het examen is, en vooral: wat een gortdroge verhouding tot het geschreven woord het vereist.
Als ik de commentaren op Twitter goed lees, hebben scholieren drie soorten klachten. Er zijn kandidaten die vinden dat er wel erg veel vragen zijn over argumentatie; andere scholieren zijn daar juist blij mee. Dan zijn er die vinden dat er te weinig meerkeuzevragen zijn en te weinig open vragen. Ik ben wel blij met die open vragen – met alleen meerkeuzevragen valt zoiets als argumentatievaardigheid nu eenmaal niet goed te toetsen. Tot slotte zijn er mensen die het examen te lang vonden, maar mij lijkt dat je best van iemand met een havo-diploma kan verwachten dat ze in drie uur tijd vier krantenstukken kan lezen en daar wat vragen over beantwoorden.
Het examen lijkt me dus best te doen. Maar je moet wel al je fantasie en levenslust loslaten. De inmiddels klassieke bezwaren tegen dit type examen, de bezwaren die je al vele jaren allerwegen hoort, blijven daarmee bestaan. Ja, vooral doordat er niet allerlei rare fouten in staan die de aandacht afleiden, wordt extra duidelijk wat een fantasieloze houding je je moet aanmeten om het eindexamen te kunnen maken.
Dat blijkt vooral uit de vragen over de vierde tekst, een bewerkte column van Rosanne Hertzberger uit NRC Handelsblad. Daar stoot de dodelijk saaie wereld van het eindexamen Nederlands, waarin iedere tekst eigenlijk een met woorden gestoffeerd ‘argumentatieschema’ is, op de wereld van de stijl. Het leidt ertoe dat de eindexamenkandidaat ertoe wordt uitgenodigd om tweemaal kritiek te uiten op het aangeboden artikel.
Hertzbergers column drijft de spot met wat zij een ‘eetstoornis’ noemt: de in haar ogen overdreven zorg of ons eten wel gezond genoeg is. Belangrijk voor goed begrip van de twee vragen die kritiek leveren op de column (in de vorm zoals die in het eindexamen staat) is de volgende alinea:
Heeft onze maatschappij een eetstoornis? Ik ben ervan overtuigd. Het is geen anorexia nervosa, we zijn niet boulimisch of vraatzuchtig. Nee, we zijn gewoonweg geobsedeerd. En niet alleen door gastroporno. Ik ken te veel mensen die een sapkuur ondergaan, omdat ze ervan overtuigd zijn dat ze van binnen ‘schoongespoeld’ moeten worden, als ware hun lichaam een pvc-buizenstelsel. Ik ken te veel mensen die regelmatig vasten, omdat de oermens dat ook deed. Ik ken er te veel die geen koolhydraten meer eten, of geen vlees, of nu echt gaan ‘afkicken’ van suiker. Ik ken te veel mensen die wauwelen over organisch en ‘echt eten’ en die spookverhalen verspreiden over zogenaamd giftige E-nummers. Ik ken er te veel die biologisch met gezond en duurzaam verwarren. Het zijn intelligente mensen, gezond, jong, en ze breken vrijwillig hun hersens over zoiets futiels als hun voeding. Bezorgd voeren ze gesprekken aan tafel over of de spaghetti bolognese hen nu wel of niet dichter bij het graf gaat brengen. Alsof hun levensverwachting 53 is en geen 83. Waanzin.
“Een kritisch lezer zou”, volgens het eindexamen Nederlands 2018, “in deze argumentatie vooral een bepaald type drogreden kunnen zien. Welk type drogreden is dat?
A een cirkelredenering
B een onjuist beroep op een oorzaak-gevolgschema
C een overhaaste generalisatie
D een verkeerde vergelijking”
Het juiste antwoord is hier natuurlijk C, maar dat is vooral omdat er in de hele alinea geen cirkel, geen al dan niet onjuist beroep op oorzaak en gevolg is. Is dit echter inderdaad een “overhaaste generalisatie”? De schrijfster poneert een stelling en geeft daar voorbeelden bij. Is dat “overhaast”? Is dat een “generalisatie”?
In dit geval wordt de kritiek op Hertzberger nog in de schoenen van een anonieme “kritische lezer” geschoven die dit voor een drogreden aan “zou kunnen zien”. Wat een laffe manier van de zaken voorstellen in een eindexamen is dat! Die anonieme kritische lezer zou van alles en nog wat voor een drogreden aan kunnen zien, en zou bijvoorbeeld ook de vergelijking tussen lichaam en buizenstelsel ‘verkeerd’ kunnen vinden. En dan? Waarom wordt er niet gevraagd naar wat de drogreden is in plaats van wat die “kritische lezer” denkt dat het is? Waarom moet je je als kandidaat inleven in de een of andere anonymus?
In de andere kritische vraag is die anonymus overigens niet meer nodig. Daar uiten de examenmakers zelf kritiek op de titel die ze zelf boven het stukje gezet hebben:
De titel van tekst 4 is ‘Vraatzucht’. Leg uit waarom deze titel eigenlijk niet goed bij de tekst past. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.
Wat hier waarschijnlijk bedoeld is: dat de schrijfster zelf zegt (in de hierboven geciteerde alinea) dat het haar er niet om gaat dat onze maatschappij ‘vraatzuchtig’ is, dat het probleem ergens anders ligt. Maar wie net een beetje anders denkt kan net zo goed zeggen dat de titel wel goed gekozen is: vraatzucht is een van de hoofdzonden en op een bepaalde manier past het door Hertzberger gesignaleerde probleem daar wel degelijk in: een ongezonde gerichtheid op het eten. Bovendien is er geen enkele reden waarom de titel boven een stukje een samenvatting van dat stukje moet zijn. De hoofdredactie van Neerlandistiek had ‘Vraatzucht’ best als titel geaccepteerd als het ineens had besloten artikelen over gastroporno te plaatsen. Iemand die iets dergelijks opschrijft (en mij lijkt daar iets voor te zeggen), krijgt geen punten.
(Even terzijde: als je die titel zo slecht vindt, mag je die dan zomaar boven iemand anders’ artikel zetten? Zonder erbij te zeggen dat jij die titel verzonnen hebt? Wat is dat voor moraal?)
Zo wordt de kandidaten dus ook nog een boekhoudersleesstijl opgelegd: een waarin een titel ‘eigenlijk niet goed bij de tekst past’ omdat je even moet doordenken, omdat je gevoel moet hebben voor traditie en taalplezier, en omdat je dat als scholier kennelijk niet mag hebben.
James Sjaalman zegt
Het goede antwoord staat er niet bij.
Het is IMHO een hyperbool. Met een prettig vermakelijke opsomming uit het dagelijks leven. En het zijn natuurlijk allemaal N~=1 waarnemingen, maar dit is dus een [GOEIE] column.
Iedereen heeft ooit wel ergens wel een oom die een doos sigaren per dag rookte en toch honderd is geworden. (en nog steeds naar de hoeren ging [na de dood van zijn vrouw, uiteraard])
En misschien is C wel de minst-slechte optie,want dit is [een parodie op] borreltafelpraat.
Debby Heymans zegt
Ondertussen kan ik aan mijn leerlingen een glimlach ontlokken door hen deze reactie op het examen te laten lezen. Ze zijn het roerend met u eens, merk ik, en ze bedenken hopelijk dat het mooie vak Nederlands ook nog charmante kanten had al die jaren … Moge het wervelende taalgebruik van dit betoog het langst in hun hersenen blijven hangen.
Wouter van der Land zegt
De generalisatie is toch: 1) Ik ken veel mensen (misschien 10-30 mensen) die zich over de achtergrond van voeding heel erg druk maken. 2) De maatschappij (= 17 miljoen mensen) heeft een eetstoornis.
Hertzberger geeft aan dat het een generalisatie is door de frase ‘Ik ben ervan overtuigd’. Dat de generalisatie vooraf gaat aan het bewijs maakt niet uit.
De generalisatie is inderdaad overhaast, want het blijkt uit allerlei statistieken dat Nederlanders allerhande ongezond gedrag vertonen. 23 procent rookt bijvoorbeeld. Gezondheidfreaks zijn een heel kleine minderheid, waarvan er kennelijk een paar in de buurt van Hertzberger bevinden.
Werd er ook naar de belangrijkste stijlfiguur gevraagd?
Gert de Jager zegt
Hertzberger schrijft niet dat ze veel mensen kent die enz., maar dat ze te veel mensen kent. Dat maakt haar uitspraak tot een uitspraak die je niet zomaar even kunt ontkrachten met demografische gegevens. Als ik zou schrijven dat ik te veel mensen ken met een vuurwapen op zak, wil dat niet zeggen dat ik denk dat 51 procent met een vuurwapen rondloopt en kan het wel degelijk als argument gelden voor een uitspraak over maatschappelijke condities. In vergelijking met vroeger bijvoorbeeld.
Op de manier waarop Hertzberger haar stelling presenteert is van een overhaaste generalisatie geen sprake. Het is, zoals Marc schrijft, een stelling met voorbeelden. Uit haar leven gegrepen: de voorbeelden vormen samen een empirisch argument.
Wouter van der Land zegt
@Gert de Jager,
Rosanne schreef:
‘Heeft onze maatschappij een eetstoornis? Ik ben ervan overtuigd. (…) we zijn gewoonweg geobsedeerd. Ik ken te veel mensen die een sapkuur ondergaan. (..) Ik ken te veel mensen die regelmatig vasten, omdat de oermens dat ook deed.’ (etcetera)
Die voorbeeldenserie dient zo toch als bewijs voor de stelling?! Dan is het dus een argumentatie op grond van anekdotisch bewijs. Dat is een overhaaste generalisatie, omdat wat je persoonlijk opvalt, niet noodzakelijk een algemene trend is.
Gert de Jager zegt
Omdat er sprake van een serie voorbeelden, kun je volgens mij niet spreken van anekdotisch bewijs. Je kunt je afvragen of de hoeveelheid voorbeelden voldoende is om de stelling te onderbouwen, je kunt je afvragen of er niet andere ervaringen tegenover te stellen zijn. Je kunt van alles en nog wat gaan wegen. Het betekent niet dat Hertzberger een drogreden poneert: ze poneert een stelling die volgens de beste wetenschappelijke tradities te falsifiëren valt.