Overleeft de Friese literatuur de 21e eeuw?
Door Marc van Oostendorp
Zoals het liefdesliedje hebban olla uogala een mythisch begin van het Nederlands vormt – er zijn wel oudere sporen, maar die zijn minder romantisch –, zo halen Friese literatuurhistorici graag de Oudfriese “eeuwigheidsformule” aan, waarin wordt gezegd dat het recht zal duren “zolang als de wind van de wolken waait en het gras groeit en de boom bloeit”. In 2006 verscheen de uitvoerige Nederlandstalige literatuurgeschiedenis Zolang de wind van de wolken waait <gratis bij de DBNL>. En omdat Leeuwarden nu een culturele hoofdstad van Europa is, verschijnt een korte geschiedenis die Zolang de boom bloeit heet.
Het is een prettig leesbaar overzicht geworden: zakelijk geschreven en heel fraai geïllustreerd en vormgegeven. In een paar uur ben je bij in die wonderlijke geschiedenis van een betrekkelijk kleine literatuur, die eigenlijk in de negentiende eeuw pas echt begon, al had je daarvoor wel wat voorlopers, zoals het zeventiende-eeuwse dichtkanon Gysbert Japicx. Pas vanaf de 19e eeuw ontstaat er een traditie, of eigenlijk al snel minstens twee:. Aan de ene kant heb je die van de plattelandsliteratuur, en aan de andere kant die van de maatschappijkritiek, bijvoorbeeld in de vorm van het Oera Linda Boek, de persiflage op de fundamentalistische godsdienst van onder andere François HaverSchmidt. In de loop van de twintigste eeuw blijven dat ook misschien wel de hoofdstromen, al lukt het enkelen, vooral dichters, om daaraan te ontstijgen, zoals Douwe Kalma, Obe Postma en vooral natuurlijk Tsjêbbe Hettinga, de beroemdste Friese dichter buiten Friesland.
Gaande houden
Het laatste hoofdstukje van Zolang de boom bloeit, over de periode sinds 2000, stemt wel een beetje bezorgd: waar zijn de jongeren? Corporaal memoreert dat er geen systematische Friese literatuurwetenschap meer wordt bedreven sinds de Fryske Akademy de afdeling voor dat onderzoek sloot (al wordt de literatuurgeschiedenis nog wel her en der onderwezen, zoals aan de Rijksuniversiteit Groningen). Maar in het overzicht van de ontwikkelingen sindsdien is Tsead Bruinja de jongste, en die is van 1974. De ‘drie recente romans’ die Corporaal in wat meer detail bespreekt zijn allemaal door zestigers geschreven.
Daar had ik wel wat meer van willen weten, maar Corporaal zegt er helaas weinig over. Ze meldt wel dat er minder romans geschreven worden, maar suggereert dan dat er bij een prijsvraag toch nog allerlei schrijvers aan het werk togen. Is dat genoeg om de literatuur gaande te houden? Klinkt het Fries echt nog zolang het gras groeit als literaire taal? Of zal de Friese literatuur vooral een verschijnsel van de 19e en 20e eeuw blijken te zijn?
Joke Corporaal. Zolang de boom bloeit. Korte geschiedenis van de Friese literatuur 800-heden. Gorredijk: Bornmeer en Leeuwarden: Tresoar. Bestelinformatie bij de uitgever. Deze uitgave bestaat ook in het Fries, in het Duits en in het Engels. Bij het boek hoort ook een (Friestalige) website.
Rob Alberts zegt
Leuke leestip
ijsbrand zegt
De standaard interviewvraag aan een jong gedebuteerde Friestalige schrijver is: werkt nog, of bent u al met pensioen?
Wouter Steenbeek zegt
Tsjêbbe Hettinga is hoogstwaarschijnlijk niet de beroemdste Friese dichter buiten Friesland. Die eer gaat vermoedelijk naar Piter Jelles Troelstra.
Abe de Vries zegt
,,Aan de ene kant heb je die van de plattelandsliteratuur, en aan de andere kant die van de maatschappijkritiek, bijvoorbeeld in de vorm van het Oera Linda Boek, de persiflage op de fundamentalistische godsdienst van onder andere François HaverSchmidt.” Dat is toch echt een vervelend misverstand…. Die ,,plattelandsliteratuur” van de negentiende eeuw is namelijk toch echt ook nogal maatschappijkritisch, ook al wordt dat aspect in de Friese kanonisering vanaf 1915 steeds maar onder het vloerkleed geveegd. En het klopt dat ook het nieuwe handboekje daar niet veel oog voor heeft. Jammer.