Door Marc van Oostendorp
Het vermogen om dingen te leren is een van de wonderlijkste eigenschappen van de mens. Wat gebeurt er bijvoorbeeld allemaal in die al die bolletjes in de eerste klassen van de basisschool, als ze leren schrijven?
Die taak is behoorlijk lastig, zelfs als we afzien van het soort zaken waar zelfs volwassenen elkaar mee blijven plagen, zoals de spelling van werkwoordsvormen of van guichelheil. Neem een kwestie als de spelling van de lange a-klank (die van maan, in het fonetisch alfabet: [a]) tegenover die van de korte (die van man, [ɑ]). Waarom schrijf je [a] soms als aa (maan) en soms als a (manen)? Dat is natuurlijk afhankelijk van het verschil tussen open en gesloten lettergrepen, maar hoe makkelijk past dat verschil in een 6-jarig hoofd?
Over dit probleem gaat een artikel <€> van drie Amsterdamse pedagogen in het tijdschrift Learning and Instruction. Die titel van het tijdschrift is erg toepasselijk voor dit artikel, want dat is waar het precies over gaat: de vraag wat de relatie is tussen expliciet onderricht en leren. In hoeverre hebben kinderen er wat aan als je ze uitlegt wat de regel is?Waat
De onderzoekers gaven daarbij dicteetjes aan kinderen uit de eerste en de tweede klas van de basisschool. De eersten hadden de regel nog niet uitgelegd gekregen en de tweede wel. Het verschil tussen maan en manen bleek voor beide groepen lastig te vatten. Veel kinderen schreven ook in de tweede klas nog steeds maanen.
Wat meer was: wat voor fouten er gemaakt werden, bleek minstens deels voorspelbaar. In veel voorkomende woorden (water) maakten de oudere kinderen bijvoorbeeld minder fouten dan in zelden voorkomende woorden (krater). Dat suggereert dat ze voor een deel simpelweg uit het hoofd hebben geleerd hoe ze een bepaald woord schrijven. Bovendien maakten ze minder fouten in water dan in manen. Dat heeft er misschien mee te maken dat maan bij het laatste woord in de weg zit, terwijl het eerste woord geen last heeft van waat.
Dat alles laat zien dat het aanleren van individuele woordbeelden een belangrijke rol speelt bij het leren van spelling. Je moet eraan gewend raken dat een woord er een bepaalde manier uitziet. Hier wraakt zich een beetje dat de auteurs pedagogen zijn en weinig kennis lijken te hebben van de uitgebreide (psycho)linguïstische literatuur over spelling, die zoiets al lang last zien, maar waarnaar ze nauwelijks verwijzen, alsof wat volwassenen doen niet belangrijk is voor wat kinderen leren.
De wereld om hen heen
Bovendien suggereren de onderzoekers dat hun onderzoek laat zien dat regels niet van belang zijn bij het leren van spelling: de titel van hun artikel is ‘Overruled! Implicit cues rather than an orthographic rule determine Dutch children’s vowel spelling’. Dat lijkt me een te zware conclusie uit een onderzoek tussen kinderen in twee verschillende leerjaren. Er kan van alles en nog wat gebeurd zijn tussen de eerste en de tweede klas dat het resultaat kan hebben beïnvloed. Het was beter geweest om twee vergelijkbare groepen te nemen van dezelfde leeftijd en met dezelfde vooropleiding en de ene groep de regel uit te leggen en de andere niet om dan te zien of het verschil maakte. Overigens zou ook dan blijven bestaan dat zoiets natuurlijk niet iets kan laten zien over het ‘leren van regels’ in het algemeen, maar alleen over deze ene specifieke manier van de regel uitleggen.
Ik kan me in ieder geval allerlei maanieren voorstellen om maan-manen uit te leggen, waarvan sommige de toehoorder in totale verwarring achterlaten.
Dat alles wil anderzijds natuurlijk ook weer niet zeggen dat het uitleggen van regels wél belangrijk is. Het nieuwe onderzoek laat in ieder geval één ding zien: als je wilt dat kinderen doorkrijgen hoe er in de wereld om hen heen gespeld wordt, moet je ze vooral veel laten lezen. Ook dat wisten we misschien al, maar het is niet slecht om het af en toe te herhalen.
Laat een reactie achter