Dit stuk verschijnt in het kader van de Nieuwsbrief Neerlandistiek voor de klas. Het bevat geen origineel onderzoek, maar is een vereenvoudigde weergave van recent onderzoek op het gebied van het Nederlands, speciaal bedoeld voor leerlingen van de middelbare school.
Door Marten van der Meulen
Als je een willekeurig iemand op straat vraagt: “Wat gebeurde er in 1804 en 1805?” dan zullen ze je hoogstwaarschijnlijk glazig aankijken. Misschien dat een geschiedkundige nog weet dat Napoleon in 1804 tot keizer werd gekroond; een pianist zal misschien paraat hebben dat Beethoven zijn 23e Sonata ‘Appassionata’ in 1805 componeerde. Of je veel meer dan dat krijgt durf ik te betwijfelen. Maar vraag een neerlandicus, en zijn ogen zullen beginnen te stralen. In die twee jaar verschenen er namelijk twee belangrijke werken op het gebied van de neerlandistiek: de eerste officiële spelling en grammatica. Een Leidse onderzoeker zocht uit hoeveel effect die hadden.
Weiland en Siegenbeek
De regering van Nederland (dat toen de Bataafse Republiek heette, na de revolutie van 1795) bemoeide zich eind 18e en begin 19e eeuw voor het eerst met de taal van het land. Het idee van één land – één taal was sterk aanwezig in heel Europa in die tijd: men dacht dat dit de samenhang van een land ten goede zou komen. Dus werd er gezocht naar mensen die een officiële, door de regering goedgekeurde spelling en grammatica konden en wilden schrijven. Degenen die hiervoor werden gestrikt waren de Leidse hoogleraar Matthijs Siegenbeek (1774-1854) en de predikant Petrus Weiland (1754-1841). Zij leverden respectievelijk de Verhandeling over de Nederduitsche spelling ter bevordering van de eenparigheid in dezelve (1804) en de Nederduitsche spraakkunst (1805) af.
Verspreiding van de regels
Dus we weten dat die grammatica en spelling er waren, én we weten dat inmiddels iedereen op school een standaardspelling kreeg aangeleerd. Maar wat gebeurde er in de meer dan 200 jaar daartussen? Verrassend genoeg is daar vrij weinig over bekend. Ten eerste weten we niet hoe de verspreiding van de nieuwe norm precies in zijn werk ging. Tegenwoordig zou iedere docent direct de eerste maandag na verschijnen een nieuw Groen Boekje in zijn postvakje vinden. Of hij zou op internet alle nieuwe regels kunnen nazoeken. Maar zo werkte dat niet begin 19e eeuw. Informatie sijpelde een stuk langzamer door, en op andere manieren. De nieuwe spelling werd bijvoorbeeld op bijeenkomsten voor leraren uitgelegd. Twee andere onderzoekers bekeken hoe de verspreiding van de spelling en grammatica precies in z’n werk ging (Schoemaker & Rutten 2017), maar daar ga ik hier verder niet op in.
Iedereen dezelfde spelling?
Dus leraren leerden de nieuwe spelling, en konden dat daarna ook gaan onderwijzen. Maar hoe zat het met het daadwerkelijke gebruik? Dat was een vraag die Andreas Krogull, onderzoeker aan de Universiteit Leiden, zich stelde. Hij onderzocht een spellingskwestie die inmiddels goed geregeld is, maar die nog steeds de gemoederen bezighoudt: de spelling van de tweede en derde persoon bij werkwoorden eindigend op -d. In onze spelling levert dit nu de beruchte -dt op. Krogull laat zien dat ook vóór de officiële spelling de -dt spelling al de norm was in grammatica’s, maar dat verreweg de meest gangbare vorm zónder -t was: hij zend, hij raad. Dat verandert echter radicaal in de periode 1820-1840: dan komt de -dt spelling in maar liefst 66% van alle gevallen voor, waar dat eerder slechts in 17% was. Krogull concludeert dat dit wel door de nieuwe schrijftaalregeling moet komen.
Maar de onderzoeker bekeek ook nog iets anders: was er variatie tussen verschillende genres? We weten dat mensen andere taal gebruiken in verschillende situaties: jij praat bijvoorbeeld anders met je oma dan met je vrienden, en je schrijft anders in WhatsApp dan in een sollicitatiebrief. Om te kijken of mensen anders omgingen met de -dt spelling onder verschillende omstandigheden, bestuurde Krogull drie verschillende tekstypen: dagboeken, brieven en kranten. In de kranten bleek de nieuwe regel het verst te worden doorgevoerd, in de andere genres een stuk minder. Niet zo gek: kranten zijn wat formeler, en het is de bedoeling dat zoveel mogelijk mensen ze kunnen lezen. Dan ligt het gebruik van een standaard altijd meer voor de hand, en is variatie onhandig.
Meer onderzoek
Het onderzoek laat dus een duidelijk effect zien van de nieuwe regels. Na de invoering van de regels schreven mensen een stuk meer conform de regels. Maar er is nog een andere belangrijke conclusie te trekken uit het onderzoek: er was nog flink wat variatie in de 19e-eeuwse spelling, zelfs in kranten. Dat is belangrijk, ook voor mensen die nu weleens boos worden over een spellingvariant in de krant. Variatie is van alle tijden. Overigens is hiermee het onderzoek zeker niet afgerond. Er zijn natuurlijk nog veel meer spellingregels: verschilde de verspreiding per geval, en zo ja, waarom? En hoe zit het met grammatica? En met de 20e eeuw? Als iedereen de regels op school leert, waarom is er dan nog steeds zoveel variatie?
Bronnen
Krogull, A. (2018) De effectiviteit van de schrijftaalregeling. Historisch-sociolinguïstisch onderzoek naar taalbeleid en taalgebruik in de achttiende en negentiende eeuw. Internationale Neerlandistiek, 56(1): 23-42.
Schoemaker B.O. & Rutten G.J. (2017), Standard language ideology and Dutch school inspection reports (1801-1854), Sociolinguistica: International Yearbook of European Sociolinguistics 31: 101-116.
Mogelijke opdrachten
- De -dt-spelling is nog steeds een heet hangijzer. Zie je dat ook om je heen? Kun je erachter komen waarom juist deze regel zo moeilijk lijkt te zijn?
- Merk je in je eigen spelling verschillen tussen genres? Schrijf je bijvoorbeeld dezelfde woorden anders in WhatsApp dan in e-mails?
Rob Duijf zegt
Het correcte gebruik van -d en -dt in de tweede en derde naamval EV is hier al vaker aan de orde geweest. En ja, het is nog altijd een heet hangijzer, zo blijkt uit tal van publicaties, krantenartikelen, e-mails en Whatapps.
Je kunt je afvragen wat de informatieve meerwaarde van die extra -t is; je schrijft hem wel, maar je hoort hem niet. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor -sch(e)-klank aan het eind van zelfstandige naamwoorden die in het Duits nog wordt uitgesproken, maar in het Nederlands is verstomd. Waarom geen ‘Atlanties’ of ‘Atlantiese’ als we het over de oceaan hebben? Het is een stijldingetje, maar voor het begrip maakt het geen bal uit.
Ik herinner me een docente Nederlands die mij dreigend aansprak op mijn ’taalanarchisme’; dat zou dus fout aflopen op mijn examen. Eigenlijk had ze achteraf wel gelijk natuurlijk, want taalconventies zijn er niet voor niets. Die bewaken de taal als gemeenschappelijk communicatiemiddel, maar dat wil nog niet zeggen, dat ze deze ook eenvoudiger en begrijpelijker maken. Het is aan de wijze dames en heren in de taalcommissie om eens wat minder conservatief te zijn.
Dat er een verschil is tussen het schrijven van een sollicitatiebrief of het opstellen van een scriptie, het maken van een verslag, of het uit de ‘losse pols kloppen’ van e-mails of appjes is evident. In het laatste geval krijg ik regelmatig kromme tenen van het slordige taalgebruik.
Ik verwacht geen poëzie, maar heldere en begrijpelijke taal van de mensen met wie ik communiceer. Wat is er bijvoorbeeld verkeerd aan het gebruik van hoofdletters en het toepassen van interpunctie? Natuurlijk maakt internetcommunicatie gebruik van eigen taalregels, afkortingen en ‘slang’, maar dat is nog iets anders dan ‘even snel’ een slordig bericht inspugen en toch is dat wat veel mensen doen.
Bovendien geeft het de nieuwe vormen van internetcommunicatie een status die deze niet verdienen. Steeds meer bedrijven en ook de overheden maken hiervan gebruik. Solliciteren hoeft bijvoorbeeld niet meer op papier, maar wordt tegenwoordig digitaal geaccepteerd en aangemoedigd.
Kortom: iedere vorm van communicatie maakt gebruik van conventies, anders begrijpen we elkaar niet. Dat geldt ook voor internetcommunicatie, al is dat vrijer en dus meer genijgd naar nieuwe vormen.