In de nieuwe Onze Taal schrijft de humorist Kees van Kooten onder zijn nom de plume dr. E.I. Kipping (‘sneerlandicus’) over een advertentie van een bedrijf dat ‘levensverhalen van dierbaren’ optekent:
Van Kooten maakt grapjes over de derde regel, en inderdaad lijkt de enig juiste interpretatie van die zin dat de dierbare in kwestie over het leven van de schrijver spreekt.
We kunnen de kwestie ook proberen boven de sneerlandistiek uit te tillen, naar het domein van de neerlandistiek. De vraag waarom dat precies zo is in de grammatica’s nog lang niet opgehelderd. In 1984 schreef Gertjan Postma, die nu op het Meertens Instituut werkt, er een artikel over en sindsdien is er bij mijn weten weinig over gezegd.
Postma wijst erop dat diens kennelijk nooit naar het onderwerp van een zin kan verwijzen:
- Minister Lubbers begroet Mitterand bij diens aankomst op Schiphol.
- Minister Lubbers begroet Mitterand bij zijn aankomst op Schiphol.
De tweede zin is dubbelzinnig: zowel Lubbers als Mitterand kunnen aangekomen zijn, maar de eerste zin is dat niet: Mitterand is de enig mogelijke aangekomene. Heel opmerkelijk zijn in dat verband ook de volgende zinnen:
- De vader van Jan heeft diens boeken weggegooid.
- De vader van Jan heeft zijn boeken weggegooid.
Ook nu is de zin met zijn weer dubbelzinnig: pa kan zijn eigen boeken hebben weggegooid of die van Jan. De zin met diens heeft die dubbelzinnigheid niet: alleen Jans boeken kunnen weggegooid zijn. De reden is dat de vader van Jan het onderwerp is van de zin, daar mag diens dus niet naar verwijzen. Jan is niet het onderwerp, maar slechts een deel van het onderwerp: dan mag het kennelijk wel.
Volgens het Taalportaal kunnen we misschien begrijpen waarom diens, dat als enigszins plechtig wordt ervaren nog steeds populair is: het kan sommige zinnen minder ambigu maken. Postma had in 1984 al laten zien dat je diens ook heel goed kunt gebruiken als er van dubbelzinnigheid helemaal geen sprake is:
- De strijd om de opvolging van Assad is gewonnen door diens broer.
Er staat hier maar één persoon in de zin die een broer kan hebben, en toch mag diens naar Assad verwijzen.
Omdat het niet het onderwerp is van de zin, of om precies te zijn, ontdekte Postma, omdat het niet in de eerste naamval staat. In de zinnen hierboven kan diens steeds verwijzen naar de personen die je met hem zou aanduiden (Lubbers begroet hem, de vader van hem, de opvolging van hem) en niet naar de personen die je met hij zou aanduiden.
Het werkt zelfs in de volgende zin:
- Jan zag Piet in diens tuin lopen. (Hij zag hem in diens tuin lopen.)
Ook hier ga je ervan uit dat Piet degene is in wiens tuin gelopen wordt, ook al is Piet logisch het onderwerp van de zin: het heeft alleen niet de juiste naamval (dit is een zogeheten ACI-constructie).
Postma wijst er in zijn artikel niet op dat die wel een beetje op diens lijkt. Je kunt dat het gemakkelijkst zien aan:
- Lubbers begroet Mitterand op Schiphol. Die vindt het meteen gezellig.
- Lubbers begroet Mitterand op Schiphol. Hij vindt het meteen gezellig.
In mijn idee is de tweede zin hier weer dubbelzinnig en de eerste niet. Zoiets vind je ook bij:
- De vader van Jan heeft alle boeken het huis uitgegooid. Die is kwaad weggelopen.
- De vader van Jan heeft alle boeken het huis uitgegooid. Hij is kwaad weggelopen.
Het werkt in dit geval allemaal nog iets beter in het meervoud (omdat die ook een onbenadrukte vorm van hij kan zijn, zoals je van jij: ‘en(die) is kwaad weggelopen’). Daarover heeft onze Utrechtse collega Jacqueline van Kampen geschreven:
- De detectives waarschuwden de secretaresses. Die verlieten daarop het gebouw.
- De detectives waarschuwden de secretaresses. Ze verlieten daarop het gebouw.
Henk zegt
Wat niet in Postma’s stuk of op Taalportaal staat: is ‘diens’ niet ook coreferentieel met de tot dan toe laatstgenoemde NP die een zinvolle interpretatie kan geven (voorzover die NP een mannelijke, menselijke referent heeft en niet in de eerste naamval staat)?
Ik kan ‘diens’ in de volgende zinnen zo interpreteren:
(1) De vader van Jan toont diens (Jans) werk.
(2) De vader van Jan toont diens (Jans/*Piets) werk aan Piet.
(3) De vader van Jan toont Piet diens (Piets/*Jans) werk.
(4) De vader van Jan toont Linda diens (Jans/*Linda’s) werk.
(5) De vader van Jan schenkt Piet diens (Jans/*Piets) werk.
Ik zou de sterretjes spontaan zo verklaren:
bij (2) is Piet nog niet genoemd, bij (3) is Piet de laatstgenoemde en is een zinvolle interpretatie te bedenken, bij (4) kan ‘diens’ net coreferentieel zijn met een vrouwennaam, bij (5) is de interpretatie waarbij ‘diens’ ‘Piets’ betekent onzinnig.
Bij (3) zou ik me zelfs kunnen voorstellen dat er contexten zijn waarin het onlogisch is dat Piet het werk van Piet te zien zou krijgen, waardoor de interpretatie van ‘diens’ als ‘Jans’ wel mogelijk wordt.
Frans zegt
Voor mij is in (3) een verwijzing naar Jan niet alleen goed mogelijk, maar zelfs veel meer voor de hand liggend dan een verwijzing naar Piet. Wellicht omdat het in de realiteit niet zo evident is iemand diens eigen werk te tonen.
Mient Adema zegt
Als je “diens” wilt opvatten als een verbijzondering van het bezittelijk voornaamwoord “zijn” (en wat zou het voor “haar” zijn ???), dan zou ik zeggen dat het primair een verwijzing is naar “die ander” (dat wil zeggen naar degene aan wie je niet het eerst zou denken) en pas in tweede instantie naar de persoon zelf, maar dan benadrukt. In beide gevallen zou de verwezene genoemd moeten zijn, want je wijst niet in een richting die onbepaald is.
Ik gooi de term aanwijzend bezittelijk voornaamwoord er maar eens in.
Henk Franken zegt
Ik lees hierboven enkel over ‘diens’! Is het eigenlijk correct om te schrijven: De vader van Ans toont d i e r werk.’. Ik vraag me dit af omdat het zo curieus klinkt.
Mient Adema zegt
Ik maak me van zo’n vraag meestal af met de opmerking dat taal eigen wetten heeft en dat wij met onze logica niet zo bijdehand moeten proberen te zijn. Je wilt met taal alle opties benutten, maar de taal komt soms om de raarste redenen met zijn bordje “verboden toegang” aanzetten.
Waarom kan je wel zeggen dat de vader van Dien “die haar” werk toont en niet dat hij dier werk toont? Wij moeten (bij verzorgd taalgebruik) ervan maken dat hij diens werk toont (of beter nog Diens werk) en laten dus plotseling het biologische onderscheid vallen als we het over een bepaalde persoon willen hebben. Grappig is in dit verband dat een Fransman, als hij of zij het over zijn of haar vriendschap heeft, dezelfde term gebruikt, terwijl je naar de persoon moet kijken om vast te stellen of er een man of een vrouw aan het woord is. Hij zou dat onderscheid moeten aangeven met een extra omschrijving (son amitié à lui ou à elle).
Een eerste persoon ik en een tweede persoon jij heb je altijd voor je, want je bent het zelf of het is je gesprekspartner en of je nou man of vrouw bent is voor de conversatie meestal niet van direct belang. Maar gaat het over derden en heb je de keus een van die derden extra te benoemen, ja dan kan “diens” goede diensten bewijzen. De behoefte aan vermelding van een geslacht zou daarmee bij alle drie die personen rechtgetrokken zijn.
Dus toch een vorm van logica. 🙂
Ja, sorry, ik draaf wat door. Maar waarom schrijven jullie dan toch ook altijd zulke droomstukjes?
Red Tag zegt
In de VS en Canada zijn er al 27 persoonlijke voornaamwoorden vastgesteld; één voor elke vorm van gender. Ga er maar aanstaan.