Toen ik vorige maand in de rijke Collection Frits Lugt in Parijs de kluchten van Noozeman voor Ceneton ging fotograferen maakte ik van de gelegenheid gebruik om nog een paar topstukken aan te vragen. Hij verzamelde voornamelijk tekeningen, schilderijen en kunstenaarsbrieven, maar verwierf ook een rijke collectie meestal geïllustreerde boeken; Daphne Wouts beschreef voor de STCN de boeken die voor 1800 gedrukt zijn: 1706 stuks. Het is dit jaar Bredero wat de klok slaat, dus ik liet niet na zijn Groot lied-boeck in te zien. Dat Frits Lugt er een exemplaar van bezat is niet verwonderlijk: het is een boek met prachtige illustraties, Bredero was immers schilder. Ik publiceer op het internet al twintig jaar elke dag een gedicht; voor 2018 had ik mij voorgenomen er dagelijks één van Bredero te kiezen, maar dat bleek te veel van het goede te zijn, en in de loop van februari kwamen de lezers in opstand. Ik heb de productie gehalveerd. Het Lied-boeck bevat naast geweldige lyriek ook lopende-bandwerk dat Van der Plasse beter had kunnen weggooien. In de gedrukte 320 pagina’s van het Parijse exemplaar trof ik geen verrassingen aan, maar daarna begon er een feest. Achterin zaten zes katernen van acht bladzijden gebonden, 48 pagina’s waarop een zeventiende-eeuwse hand achttien liefdesliederen heeft geschreven. Deze bloemlezing is opgedragen aan Eva Claes Roch, over wie ik niet meer weet dan dat zij leefde van 1606 tot 1671, en gehuwd was met de koopman Nicolaes van den Heuvel. En dat zij de bezitster was van een exemplaar van Bredero’s Lied-boeck!
Op de eerste bladzijde van het handschrift staat de dedicatio:
. Toegheeijgent d’eerbaere deuchtrijcke
. en Constrijcke
. Juffr. Eva Claes Roch
. Godt gheeft dees braeve Maecht
. al wat haer Hert behaecht
. En d’Alghever vant goet
. U voor iets quaet behoedt
. Altijd Stantvastich [fol. A1v]
Dit handschrift roept allerlei vragen op. Wanneer en door wie is het aan Eva Roch is aangeboden? En: is het oorspronkelijke poëzie of is het gekopieerd uit een bestaande bundel, misschien een bloemlezing uit bundels?
Wat is de bedoeling van de samensteller?
Wat betreft de gelegenheid waarvoor de bundel is samengesteld, kunnen we kijken naar de inhoud van de poëzie. Het is zeker geen gezellig en liefdevol huwelijksgeschenk, want de meeste van de achttien liederen gaan over wanhopig liefdesverdriet. Een kleine bloemlezing:
Hoe langhe sal ick doch
dit vraech ick dus wreet ghemartelt worden noch [fol. A2r]
En rust ick of woel ick
gestaedich gevoel ick
een sacht end’ strenge smert
Gewortelt in mijn hert [fol. A3v]
Ghy sult beklaeghen seer
dat ghy niet eer
hebt jae geseijdt
En afgheleijt
u nijdighe stuijricheijt [fol. A4v]
Al tgeloop tgevin tgevleij tghesoen dat an’re vrijers deden
t’schiltwacht staen bij nacht voor des Dochters dove poort
dochten mij wtdruckelijck te sijn de grootste sotticheden
diemen oijt ghesien had of immer van gehoort [fol. B1r]
Dus Goddin soo veer ghij eenigsins wilt hooren na mijn klagen
soo sal mijn lijf en ziel met blijschap zijn vervult [fol. B2r]
Allemaal heel anders dan ‘hebban olla vogala’. Hier is geen huwelijksnestje gebouwd, of in aanbouw. Het lijkt er haast op dat de bundel aan Eva Roch is aangeboden door een afgewezen en teleurgestelde minnaar. Ook in de twee gedichten die vanuit vrouwelijk perspectief over liefde gaan, als een verliefde vrouw met de naam Laura haar gevoelens uitspreekt, ontstaat geen wederzijds geluk, maar misverstand en jalouzie. Wij kennen Laura als de onbereikbare geliefde van Petrarca, maar hier figureert zij als wantrouwige minnares:
. Laura droevich van gedachten
. voede vast op het verdriet
. hoe dat Tijter haer verliet
. sprack int endt met droeve klachten
. Tijter ontrou ghij mijn diendt
. nu u hert een ander miendt
. (fol. E1r; ‘ontrou’ is hier een bijwoord)
In een van de volgende gedichten verwijt Tijter (genoemd naar de herder Tityrus uit de pastorale gedichten van Vergilius, maar net als Laura hier opgevoerd als een heel ander karakter) haar ontrouw; hij twijfelt aan de oprechtheid van Laura’s droeve klachten, in feite is het Coridon die haar hart gestolen heeft. Ook hem kennen we uit Vergilius: ‘Formosum pastor Corydon ardebat Alexin’: de herder Corydon was t.o.z.o. verliefd op een jongen. Van knapenliefde is in het Album Eva Roch geen sprake. Dus alweer een naam die aan de klassieke traditie ontleend is, maar in deze context zonder de gangbare betekenis:
. T’ geen wemoedich schijndt te wesen
. als het schaep sijn herder mist
. Laura segt mij doch wie ist
. die u oorsaeck geeft tot vresen
. hoe wel dat het schijnt om mijn
. tmoet en sal u Coridon sijn [fol. E3v]
De vriend die Bredero’s Lied-boeck aan Eva Roch schenkt kiest dus gedichten over afgewezen liefde, over ontrouw en jaloezie. Dat lijkt meer een steek onder water dan een liefderijk vriendschapsgebaar – maar het kan ook best het modieuze thema van die tijd zijn.
Origineel of bloemlezing?
De tweede vraag is of het om originele, ongepubliceerde gedichten gaat, of dat het een bloemlezing is uit reeds gedrukte poëzie. De hoop dat ik een geheel nieuwe bundel gedichten had gevonden bleek al spoedig ijdel. Google en ik konden enkele liederen herkennen, ontleend aan allerlei bundels: Apollo of gesangh der Musen (1615, een liedboek waar Bredero ook een grote bijdrage aan heeft geleverd); de Amstelredamsche rommelzoo (1627); werk van Jan Hermansz Krul (Amstels Linde, 1627, en Vermakelijcke uyren, 1628) en de vierde druk van Starters Friesche Lusthof (de uitgebreide herdruk van 1627). Starter heeft in de korte tijd dat hij in Amsterdam woonde Bredero goed gekend, en na diens dood heeft hij de Angeniet voltooid.
De gedichten van Krul en Starter verschenen in 1627 en 1628; dat maakt het waarschijnlijk dat we dit handschrift moeten dateren op het eind van de jaren twintig. De nog niet geïdentificeerde gedichten zullen vast wel te vinden zijn in een of andere bundel, waarschijnlijk omstreeks 1627. Hier valt voor Sherlock Holmes nog wat speurwerk te verrichten.
Aan Apollo of ghesangh der Musen (p. 61) ontleent hij het gedicht over de dove stoep, dat doet denken aan de persiflage ‘De stoep is weer nat’ van Piet Paaltjens. Het anonieme lied wordt gezongen op de melodie ‘Wanneer ick slaep’ die in de Liederenbank meer dan honderd keer voorkomt. De tekst van Apollo is in het Album Eva Roch vrijwel letterlijk overgenomen:
. 1
. Ick kniel joffrou, in uwe dove stoep
. daer ick u met, benaude stem aen roep
. de stoep daer ghij te met, u neder sedt
. al isse schoon van steen, ick drencker int ghemeen
. ick drencker int gemeen in traenen
. ach traenen die mijn hert doen baenen
. 2
. Vindt ghij u stoep, des margens niet bedout
. als ghij mij savonts u gesicht onthout
. ick meen voor zeecker ja, sloecht ghij maer ga
. wanneer ghij t’ al verlicht, met u moedich gesicht
. met u moedich gesicht, goddinne
. goddinne die ick nimmer vinne
. 3
. Hoe komt het bij dat ghij niet eens en acht
. wat ick u vier en aenroep dach en nacht
. ick offer u mijn jeucht, mijn lust mijn vreucht
. mijn vrijheijt en mijn tijt, mijn ziele die verslijt
. mijn ziele die verslijdt met steenen
. we d’ uijr dat ghij mijn sijdt verschenen
. 4
. T’ scheen dat het aertrijck cruijt noch gras en droech
. als mij de blicxem van u ooghen sloech
. int koutste vande vorst, brandt ghij mijn borst
. als haegel ijs en sne, of windt en winter mee
. of wint en winter mee doen beven
. kunt ghij mijn ziel int vier doen leven
. 5
. T’ vier dat mijn hert in as verkeeren mocht
. wert vande vloet mijns traenen niet bevocht
. waer isser droever hel, dan mijn gequel
. ick brandt en ick verdrenck, als icker aen gedenck
. als icker aen gedenck o schoone
. O al te wreden liefdens loone
. [Liedboek Eva Roch, fol. F2r-v]
Dit gedicht is zonder inhoudelijke wijzigingen gekopieerd, maar dat geldt niet voor de hele bundel. Het eerste gedicht over Tijter en Laura komt uit de Vermakelijcke uyren (1628) van Jan Hermansz Krul, de dichter die, ook in zijn toneelstukken, altijd schreef met een melodie in zijn hoofd. De samensteller van het Album Eva Roch heeft enkele woorden in de tekst van Krul veranderd, hij heeft de volgorde van twee strofes omgekeerd en zelfs een complete strofe toegevoegd, de vierde waarin Laura zich tot Tijter wendt:
.
. Tijter siet eens op mijn minne
. daer ick noeijt me heb verdient
. tminste dat ghij mij verlient
. siet u droeve herderinne
. Tijter lief u Laura ist
. die de vreucht van Tijter mist
.
Met de toegevoegde strofe verandert het perspectief van het gedicht. Bij Krul wendt Laura zich niet zo direct tot Tijter als hier.
Lezers van Bredero
Behalve Eva Roch bezat ook Anna Roemers een exemplaar van Bredero’s Lied-boeck. Onlangs is dat exemplaar bij Templum Salomonis geveild, en bij Zaal Books verkocht. Als het niet in een openbare bibliotheek terecht is gekomen moeten we blij zijn met de foto van de titelpagina, die door Templum incompleet maar door Zaal met zichtbare handtekening is gepubliceerd.
Dat het kopiëren van liederen in een verzamelhandschrift vaker voorkomt weten we van Ad Leerintveld die eerder in Neerlandistiek.nl schreef over het Liedboek van Anna Steyn.
In de KB van Brussel heb ik ooit een exemplaar van Apollo of gesangh der Musen gezien, ook met een supplement in handschrift. Minder spectaculair dan de Parijse Bredero, maar een teken dat het een gewoonte was, liedboeken cadeau te doen met een persoonlijk aanhangsel.
Zo geeft het Parijse exemplaar van Bredero’s Groot lied-boek ruimschoots stof tot nadenken. Foto’s en transcriptie van het handschrift dat er als cadeau bij is gebonden zijn te vinden op de site van de Opleiding Nederlands in Leiden; het speuren naar de herkomst van de gedichten is nog een uitdaging. Van de achttien gedichten kon ik er pas acht thuisbrengen; tien raadsels wachten nog op een oplossing.
Nick ter Wal zegt
Wat een prachtige vondst!
Ton Harmsen zegt
Martine de Bruin (die de liederenbank beheert) schrijft mij dat zij nog een lied heeft herkend. ‘Wt baldert woeste windt’ (fol. D3v) staat onder de titel ‘Wt-buldert woeste wint’ in de Vermakelijke uyren van Krul, waar ook ‘Tijter ginck onlangs vermeijde’ (fol. E1r) aan ontleend is.
Anton zegt
De verhouding tussen Altijd Standvastich en Eva Claes Roch lijkt toch wel bijzonder veel op die tussen Bredero en minimaal twee jonge vrouwen van de hogere burgerstand die in zijn warme belangstelling hebben gestaan. Aan zijn wil tot vrijen en trouwen heeft het niet gelegen. J. A. N. Knuttel heeft dat keurig uitgelegd.
Dát de jacht op een goed huwelijk op niets uitliep heeft misschien zijn oorzaak in Gerbrands weinig succevolle loopbaan. Dan koos de poëemkopieerder ‘Altijd Standvastich’ wel een betere zinspreuk dan de auteur-eigenaar van ’t Kan Verkeeren.