Ziek en moe …
Ziek en moe naar mijn bedje gebracht,
Schrok ik wakker, diep in de nacht,
Nam van de tafel ’t lampje in de hand,
Zette ’t weer weg: ’t was al uitgebrand;
Liep naar beneden, door niemand gezien.
Waar ik bij dag soms gasten bedien,
Schalen en schotels aan moet reiken,
Zitten zwarten die roovers of duivels lijken,
Poken, rakelen en rumoeren,
Schuiven gerei op geboende vloeren.
Dan wordt het stil; het gaat buiten sneeuwen.
Als ik dorst fluisteren, gillen of schreeuwen,
Zouden de wolven, beren, tijgers en leeuwen
Die voor de trap liggen te loeren
Zich zeker verroeren.
Hendrik de Vries (1896-1989)
uit: Toovertuin (1948)
———————————–
- Hendrik de Vries: wikipedia • dbnl • groninger museum • rawie leest de vries
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Gert de Jager zegt
Weinig dichterschappen zijn voor mij zo raadselachtig als dat van Hendrik de Vries. In 1946 – en niet in 1948 – een bundel publiceren als Toovertuin… ‘Een bundel, die geheel buiten het actuele tijdsgebeuren om, de eeuwige poëzie van het volksgemoed uitzingt,’ schrijft Anton van Duinkerken op de flaptekst van de tweede druk en die is wel uit 1948.
Van Duinkerken stond niet alleen. Toovertuin werd bekroond met de Van der Hoogt-prijs. Verdienstelijke literatoren als W.F. Hermans en Willem Wilmink waren grote bewonderaars van De Vries. Wilmink schreef zelfs zijn proefschrift over hem: “Het verraderlijke kind; over enkele gedichten van Hendrik de Vries” uit 1988. Aan ‘Ziek en moe naar mijn bedje gebracht’ wijdt hij vele bladzijden. Wat hem opvalt is de afstand die het taalgebruik van de verteller creëert tot de ik: een kind. “Het kind is naar bed gegaan, om een uur of zeven, denkt diep in de nacht wakker te worden, maar heeft in werkelijkheid nog maar kort geslapen. Het gaat naar beneden om de schrik van het wakker worden door de ouders weg te laten knuffelen. Maar.. . er is bezoek, de ouders zijn anders dan anders, ze zijn niet beschikbaar, ze converseren. De vertrouwde omgeving pleegt verraad.” En dan haalt het kind zich van alles in het hoofd. Volgens Wilmink verwoordt De Vries die kinderlijke visioenen niet, hij verbeeldt ze. Het is vreemd om te bedenken dat in diezelfde jaren Cobra-kunstenaars hun beeldtaal ontwikkelden. Het is De Vries’ afstandelijkheid die dit gedicht voor mij niet alleen vrijblijvend, maar ook ongenietbaar maakt.
Maar daar kun je dus heel andere ideeën over hebben. Wilminks proefschrift is hier te vinden: https://pure.uvt.nl/ws/files/1206485/3955360.pdf