Door Marc van Oostendorp
Groot nieuws in de Volkskrant: ‘honderden Nederlandse wetenschappers publiceren in neptijdschriften’. Schandaal! Allerlei ‘datajournalisten’ zijn met behulp van ‘big data’ nagegaan, de krant opende er vandaag mee. Men was iets op het spoor.
Wat is een neptijdschrift? De tijdschriften in kwestie hebben over het algemeen een minimale redactie, ze hebben een uitgever, ze hebben nummers met artikelen en die kun je als lezer – gratis! – inzien. Het zijn dus echte tijdschriften, ze zijn alleen niet erg goed. Je zou kunnen denken aan het Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën,Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen uit de roman Lijmen van Willem Elsschot: een tijdschrift dat helemaal niet verspreid wordt, maar waarbij bedrijven voor advertenties betalen, in ruim voor grote stapels ‘bewijsexemplaren’. Maar zelfs daarvan is hier geen sprake.
Het probleem met de term neptijdschrift is dat hij suggereert dat er twee categorieën zijn: de echte tijdschriften en de neptijdschriften. In werkelijkheid is er eerder een geleidelijke schaal.
Vlaggenschip
Sinds de meeste wetenschappelijke tijdschriften online zijn, en open access (de lezer kan een artikel gratis inzien), bestaat er voor uitgeverijen een nieuwe markt: die waarin auteurs betalen voor het online zetten van hun artikel. Dat kan soms gaan om duizenden euro’s, en het is daarmee een aantrekkelijke markt voor commerciële bedrijven, want zoveel kost het natuurlijk niet om een pdf’je online te zetten. Aangezien je als wetenschapper zoveel mogelijk moet publiceren, is er bovendien een gewillige markt.
Aan het ene uiteinde van de schaal zit het soort tijdschriften waarop het consortium van de Volkskrant zich waarschijnlijk vooral heeft gericht: dat van de tijdschriften die zo’n beetje alles wat wordt aangeboden ongezien plaatst, als er maar betaald wordt. Maar er is bij iedere commerciële uitgever hier op zijn minst enige druk om zo veel mogelijk wat binnenkomt te publiceren, en het is volkomen onduidelijk waar je een sterke grens kunt trekken. Het tijdschrift Lingua van Elsevier, ooit een vlaggenschip van de taalkunde, heeft sinds een paar jaar een redactie die het allemaal nauwelijks lijkt te interesseren en presteert het nu al een paar jaar om niets te publiceren dat de moeite waard is. Terwijl de auteurs wel betalen als ze hun artikel open access willen hebben, en bibliotheken hoge abonnementskosten betalen. Is Lingua nu een neptijdschrift?
Tarieven
De term ‘neptijdschrift’ ontneemt volgens mij het zicht op de wérkelijke tweedeling die er inmiddels bestaat: die tussen door commerciële uitgevers uitgegeven wetenschappelijke tijdschriften en die door wetenschappers (universiteiten, universiteitsbibliotheken,…) uitgegeven tijdschriften. Bij de eerste is het gevaar groot dat er iets mis gaat, er bestaan te veel perverse prikkels, en in ieder geval is er geen reden waarom de wetenschap zou moeten meebetalen aan de commerciële doelen van zulke bedrijven. Het tweede is daarom verkieslijker, en het komt ook langzaam van de grond. De uitgeverijen zijn daarbij dienstverleners, terwijl de wetenschappers eigenaars zijn van de titels en dus alle beslissingen kunnen nemen. (Het model van, bijvoorbeeld, Glossa.)
Er zit bovendien iets heel geniepigs in de term neptijdschriften. Hij suggereert dat je specifiek tegen dat soort tijdschriften beleid moet voeren. Dat er bijvoorbeeld een lijst moet komen met tijdschriften waarin je niet mag publiceren omdat ze ‘nep’ zijn. Maar precies dat soort lijsten werken de vrijheid van onderzoek tegen. Je mag dan al snel, omgekeerd, alleen in goedgekeurde tijdschriften publiceren en zo komt een nieuwe discipline met jonge onderzoekers die een eigen tijdschrift nodig hebben, nooit van de grond. De term doet dus meer kwaad dan goed.
Lucas zegt
Het streven zou moeten zijn om te publiceren in tijdschriften waarin er op een goede, kritische manier naar artikelen wordt gekeken in het peer review proces, en die idealiter ook nog gelezen worden door de collega’s in het relevante vakgebied.
De categorie predator journals is voor ons academici wel inzichtelijker.
Overigens, wat betreft onderscheid commercieel en academisch, dat is geen zinvol onderscheid in mijn ogen. Je kunt wel een onderscheid maken tussen tijdschriften die gelieerd zijn aan een wetenschappelijke gemeenschap (society) en de open tijdschriften om ze zo maar te noemen; die eerste zijn veelal beduidend beter dan de tijdschriften die louter in handen zijn van bv Elsevier. Maar uiteindelijk zitten ook die society journals regelmatig aan commerciële uitgevers vast, en zelfs academische uitgevers hebben in de regel een winstoogmerk.
Er zitten zoveel onderliggende problemen – zoals de reputatie van grote journals, impact factors, etc. – dat echte verandering waarin we niet twee keer betalen voor artikelen met gemeenschapsgeld nog ver weg is.
Marc van Oostendorp zegt
De reden om dat onderscheid tussen commercieel en academisch te hanteren is dat zodra er commercieel belang mee gemoeid is er dus andere, in academische zin oneigenlijke, prikkels bij komen, namelijk om geld te verdienen. Ik heb dat zelf als redacteur ook voor de tijd van Open Access wel ervaren, dat de dingen van de uitgever net iets sneller moesten worden afgerond dan je eigenlijk verantwoord vond, omdat de bibliotheken in Japan dat wilden.
Veel ‘academic presses’ en ‘society journals’ zijn tegenwoordig ook semi-commercieel, dat is waar, maar dat is ook niet waar ik op doel. Ik doel natuurlijk op initiatieven als Glossa en Language Science Press, die allebei echt in handen zijn van collega’s. Daar ontbreekt simpelweg de economische prikkel en dat komt de kwaliteit inherent ten goede.
Dat het allemaal nog een lange weg te gaan is, is duidelijk. Op de url waarop je dit nu leest, begonnen we in 2002 een ‘diamanten’ open access-tijdschrift, doelbewust zonder commerciële inmenging. We waren daar indertijd te vroeg mee, en toch heeft het hopelijk een rol gespeeld. Ik denk eigenlijk dat het nog wel een paar decennia zal duren voor we echt in de ideale situatie verkeren. Maar het is de moeite waard te blijven voortduwen in die richting.
Lucas Seuren zegt
Ik ga nu vast vloeken in de kerk, maar marktwerking is niet per seconde slecht. Het probleem is niet dat bedrijven winst willen maken, het probleem is dat het aanbod waanzinnig groot is en de ruimte beperkt. Het is kortom, een seller’s market. En dan kan de lat lager liggen, zonder dat het consequenties heeft.
Als er meer concurrenten komen zoals Glossa, en als dat voortaan de eerste keus wordt van academici, dan gaan de commerciële partijen hun beleid ook aanpassen om relevant te blijven en geld te verdienen.
En nee, dat is niet zo simpel van alles is gelijk topniveau; en dat hoeft ook niet. We willen niet altijd door twee rondes met drie reviewers die mega kritisch kijken. Maar concurrentie is wat de markt lange tijd ontbeerd heeft; daar begint nu verandering in te komen en dat zal invloed hebben op de kwaliteit.
Kapitalisme is goed!
Marc van Oostendorp zegt
Het gaat er niet om of kapitalisme in algemene zin goed is of niet, het gaat er niet om of marktwerking per se slecht is of niet; het gaat erom dat het toevoegen van economische prikkels aan het toch al tamelijk overspannen systeem, dat systeem extra vergiftigt. Wetenschappers moeten de baas zijn over wetenschappelijke publicaties; commerciële bedrijven kunnen dan –al dan niet via marktwerking – hun diensten aanbieden aan die wetenschappers. Dat is uiteindelijk goedkoper en daarmee gunstiger voor de wetenschap en de samenleving.
Jij vertrekt nu naar het Verenigd Koninkrijk, waar publiceren in open access verplicht is. Bij mijn weten heeft dit voor allerlei nieuwe problemen gezorgd, omdat het zo vreselijk duur wordt om onderzoek gepubliceerd te krijgen. Met name jonge onderzoekers hebben daar last van, want die hebben vaak geen grote grants die het mogelijk maken dat geld op te brengen. Mij lijkt dat absurd; in een tijd dat publiceren eigenlijk zo goed als niets kost, dankzij het internet, zou de vrije markt eigenlijk alleen over de kwaliteit van ideeën moeten gaan.
Intellectueel kapitalisme is beter!
Lucas zegt
Gratis wordt het nooit: redactie, gelayout, en distributie. En dan hebben we het nog niet over de manuren die in reviewen gestopt worden, maar dat is momenteel toch niet verwerkt in de prijs.
Maar de huidige situatie is de schuld van wetenschappers zelf. Zij hebben dit systeem gecreëerd en zij houden het nog altijd in stand. Al die uitgevers leven bij de gratie van wetenschappers die hun artikelen gratis aanleveren en die elkaars artikelen gratis beoordelen, omdat we in de prestigieuze tijdschriften willen staan en omdat we moeten voldoen aan impactfactors van visitatiecommissies en sollicitatiecommissies die weer bestaan uit wetenschappers. Er zijn legio niet-monetaire, perverse prikkels waardoor het duur is.
Natuurlijk moeten wetenschappers baas zijn over hun eigen werk; maar er is geen moment geweest waarop dat niet kon. Drukken, distributie, dat konden wetenschappers echt zelf regelen.
De situatie die je schetst, dat is letterlijk hoe wat er is gebeurd. Wetenschappers hadden het in eigen beheer, uitgevers boden een dienst aan, wetenschappers gaven het uit eigen beheer. Daar is niks mis mee. Maar als we vervolgens accepteren dat we het werk gratis doen en de uitgevers miljarden opstrijken, zeker nu het, zoals je zegt, absurd is omdat het veel goedkoper dan, dan moeten we toch echt naar onszelf kijken. Dit heeft echt niks te maken met financiële prikkels bij de journals en uitgevers.
Marc van Oostendorp zegt
Ik denk dat we langs elkaar heen praten. Ik krijg het gevoel dat jij denkt dat ik denk dat de uitgevers ‘de schuld’ hebben van de huidige problemen. Dat denk ik niet. Die bedrijven doen wat ze willen doen: geld verdienen, en we laten ze.
Ik denk trouwens ook niet dat ‘we’ de schuld hebben aan de situatie. Het is allemaal zo gegroeid in de loop van een heel ingewikkeld proces waar individuele actoren nauwelijks invloed hebben gehad, en jij en ik al helemaal niet.
Dat alles betekent echter niet dat je nu niet kunt analyseren en zien dat er iets mis is. De idiote publicatiedwang op met name jonge onderzoekers (die gelukkig in ieder geval wel een beetje taant) is er een van; het feit dat commerciële partijen met heel andere belangen ook meepraten is een ander. Niet omdat die commerciële partijen inherent slecht zijn (ik denk dat je dat zelfs voor de meeste predatory journals niet kan zeggen, hoewel ik denk dat er bij de conferenties soms wel echte oplichting te pas komt), maar omdat ze ergens in zitten waar ze niet in horen.
Eigenlijk denk ik dat we het daarover eens zijn.
DirkJan zegt
Of je het nu ‘neptijdschriften’ noemt of ‘rooftijdschriften’, het punt lijkt me dat gerespecteerde wetenschappers geld betalen om willens en wetens niet of nauwelijks beoordeelde artikelen gepubliceerd te krijgen en zo meer status verwerven. Dat lijkt me het meest kwalijkst aan deze zaak.
Lucas zegt
@Marc: ja, daarover zijn we het zeker grotendeels eens. Ik betwijfel alleen dat commerciële partijen er niet bij horen: ze leveren een waardevolle dienst. Alleen zoals jij ook zegt, heel wat minder waardevol dan in een tijd dat er nog echte drukkers nodig waren.