Door Marc van Oostendorp
De geschiedenis van de Europese literatuur is een dans van talen. Die dans is de kracht van deze letterkundige traditie: het feit dat er in Europa werd besloten om in een groot aantal ‘volkstalen’ te gaan schrijven, terwijl de beoefenaren van die literaturen elkaar wel in de gaten bleven houden – dat is uniek in de wereldgeschiedenis.
Zo luidt een van de centrale stellingen waarop de Amerikaanse letterkundige Walter Cohen zijn imposante A History of European Literature heeft gebaseerd. Hij laat ermee zien dat het inderdaad zinnig is om een partje uit de werkelijkheid te snijden en dat Europese literatuur te noemen, al is dat partje op allerlei manieren verbonden met de rest van de wereld, met het Midden-Oosten natuurlijk, maar ook met China en in latere perioden met Amerika. Maar er is ook iets onmiskenbaar eigens aan de letteren van het ‘westen’, zoals Cohen het noemt.
Sicilië
Het begint er al mee dat de basis van Europa in het Latijn ligt, en dat de Romeinen er geen doekjes om wonden dat hun klassieke schrijvers werkten op Grieks model, en dat sommige van de grootste Romeinse schrijvers uit Spanje of uit Noord-Afrika kwamen. Op een bepaald moment begint men in de volkstalen te schrijven, in eerste instantie in een paar Germaanse (Oud-Engels, Oud-hoogduits) en Keltische (Oud-Iers) talen, en iets later in de Romaanse talen. Dat het Frans, het Occitaans en het Italiaans pas wat later kwamen, verklaart Cohen uit het feit dat de sprekers van die talen het Latijn waarschijnlijk nog lang genoeg als redelijk dichtbij hebben gevoeld.
Maar als zij dan eenmaal ook in hun eigen taal beginnen te schrijven, uit naijver op het feit dat de buren zulke interessante dingen laten zien – Cohen meldt wel een paar keer dat de Oud-Franse literatuur een imitatie was van de Oud-Engelse –, komt de literatuur pas echt tot bloei, onder andere misschien doordat deze talen in ieder geval deels raken aan het Middellandse Zee-gebied zodat er contacten zijn met de bloeiende Arabische cultuur, maar ook met de Grieken die nog van Anatolië tot Sicilië aanwezig zijn.
Perzen
De meertalige samenleving die Europa altijd is geweest, de natuurlijkheid waarmee men meer dan één taal sprak, zorgde zo voor de bloei en voor de interessante uitvindingen die er werden gedaan – van het sonnet tot en met de modernistische roman. Juist het voortdurende contact met anderen die wel een beetje verschilden, die wel werkten in contact met een andere volkscultuur, maar die toch ook weer niet zo anders waren, zorgde voor permanente ontwikkeling en groei. Een snuifje xenofilie heeft onze literatuur altijd bepaald.
Een mooi hoofdstuk gaat bijvoorbeeld ook over de speciale rol die Joodse schrijvers (zoals Kafka) en Joodse personages in werk van niet-Joodse schrijvers (zoals Leopold Bloom in Ulysses) speelden in de bloei van het modernisme. Juist de Joden waren in zekere zin de Europeanen bij uitstek, tegelijkertijd integraal onderdeel van hun cultuur én buitenstaander. De vervreemding die dat opleverde werd, toen zij in de nationale talen begonnen te schrijven, de toon van het modernisme.
Indrukwekkend aan het boek is ook dat Cohen de banden met de buitenwereld niet vergeet. Hij laat bijvoorbeeld zien hoe de Perzen vele eeuwen lang een belangrijke intermediërende rol heeft gespeeld, hoe veel overeenkomsten tussen China en Europa niet zonder de Perzen begrepen kunnen worden, hoe zelfs een Europese oermythe als Tristan en Isolde duidelijke overeenkomsten toont met een verhaal dat al langer in Iran werd verteld. Het laatste hoofdstuk gaat over wereldliteratuur, waarvan je dus eigenlijk kunt zeggen dat het een Europese uitvinding is: dat sinds de 19e eeuw ook Russen en sinds de 20e eeuw ook bijvoorbeeld Japanners en Kenianen deel uitmaken van een wereldwijd netwerk van literaturen in allerlei talen die op elkaar reageren.
Rijk onderwerp
De taalkundige kan desgewenst af en toe even met het hoofd schudden bij het lezen van dit boek, want hoe erudiet Cohen ook is in zijn uiteenzettingen over hoe talen zich verspreiden, hij is natuurlijk geen expert. Tegelijkertijd voegt hij de interessante, in de sociolinguïstiek ondergewaardeerde, dimensie toe van het ontwikkelen van een literair register voor een bepaalde taal.
De neerlandicus kan een beetje mismoedig worden als hij merkt dat de enige Nederlandse schrijvers die mee mogen doen (voor zover ik kan zien) aan dit grote avontuur Vondel, Hooft, Huygens, Multatuli, Mulisch en Grunberg zijn, en dat van deze schrijvers eigenlijk alleen (en dan meestal in een voetnoot) naar een werk wordt verwezen. Literatuur over deze schrijvers komt al helemaal niet aan de orde. De uitzondering is Multatuli, en diens werk wordt dan ook wel weer meteen op een magistrale wijze in de Europese traditie geplaatst.
Maar alles bij elkaar is A History of European Literature een rijk en enthousiasmerend boek, dat laat zien dat het niet alleen zin heeft om over Europese literatuur te spreken, maar dat juist de spanning tussen isolatie en contact het tot een rijk onderwerp van studie maakt.
Walter Cohen. A History of European Literature. The West and the World from Antiquity to the Present. Oxford: OUP, 2017. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter