Door Henk Wolf
In een reactie op geenstijl.nl van een paar maanden geleden schrijft iemand ‘ik boei me niet voor de poppetjes’. Dan volgt er wat onsmakelijk geweldpraat, maar het gaat me hier ook niet om de inhoud. ‘Ik boei me voor’ is namelijk een constructie waarvan ik het ontstaan verwacht had. Af en toe googelde ik erop, afgelopen woensdag voor het laatst. En de verwachting is nu dus uitgekomen.
Waarom verwachtte ik die constructie? Wel, dat zou passen in een trend die al eeuwen bezig is: de Germaanse talen maken een ontwikkeling door waarbij personen het onderwerp van de zin worden.
Onpersoonlijke zinnen zonder onderwerp
In ouder Nederlands kwamen zinnen voor zonder grammaticaal onderwerp, zogenaamde ‘onpersoonlijke zinnen’. Een voorbeeld is dit bekende Middelnederlandse zinnetje uit het Egidiuslied:
mi lanct na di, gheselle mijn
Letterlijk vertaald is dat ‘mij verlangt naar jou, vriend mijn’. Er komen in de zin alleen maar niet-onderwerpsvormen voor: mij en jou. Een vertaling in modern Nederlands is zoiets als ‘ik verlang naar jou, mijn vriend’.
In modern Nederlands komen zulke onderwerpsloze zinnen niet meer voor. Het Duits heeft er nog wel een paar, bijvoorbeeld:
Mir ist nach Bier.
Dat is letterlijk ‘mij is naar bier’ en betekent ongeveer ‘ik heb zin in bier’.
Onpersoonlijke zinnen met onderwerp
Wat in het Nederlands nog wel bestaat, is een ander zinstype, dat ook wel als ‘onpersoonlik’ wordt aangeduid, en waarin een mens iets meemaakt, maar waarbij die mens niet het onderwerp van de zin is. Die mens is een ander zinsdeel, zoals lijdend of meewerkend voorwerp. Iets anders is het onderwerp, vaak een ding.
Ook die constructies verliezen langzaam terrein: in de Nederlandse omgangstaal wordt al lang niet meer het onpersoonlijke ‘dat dunkt me’ gezegd, maar altijd ‘ik denk dat’, met ik als onderwerp. Ook ‘die schoenen passen me niet’ wordt vaak ‘ik pas die schoenen niet’. ‘Mij mankeert niets’ wordt vandaag de dag vaak ‘ik mankeer niets’.
In dezelfde trend zien we recent dat ‘dat lawaai irriteert me’ verandert in ‘ik irriteer me aan dat lawaai’ (waarbij ‘zich ergeren aan’ waarschijnlijk als voorbeeld heeft gediend).
In de groep van twaalf studenten Fries aan wie ik momenteel syntaxis geef, zijn er nog twee van wie de ouders ferjitte (‘vergeten’) onpersoonlijk gebruiken. Zij kunnen zinnen als de volgende gebruiken:
Dat adres is my fergetten.
Dat is letterlijk ‘dat adres is mij vergeten’ en betekent ‘ik ben/heb dat adres vergeten’. Het Fries loopt daarmee iets trager dan het Nederlands, waar alleen ‘ik ben/heb het adres vergeten’ nog voorkomt.
Verwachting
Ik verwachtte in het licht van die trend dat de constructie ‘dingen boeien iemand (niet)’ een keer zou meegaan en dat die constructie concurrentie zou krijgen van ‘iemand boeit dingen (niet)’, dus met de persoon als onderwerp. En die verwachting is uitgekomen, ook al is er tot nu toe nog maar één vindplaats.
‘Ik spijt me’ komt ook al een paar keer op internet voor. Ik verwacht nu ook een keer ‘ik kan dat niet schelen’ en ‘zij bevalt dat wel’ tegen te zullen komen.
Anton zegt
Die aparte constructies zijn oeroud. Kortlandt wijst voor het PIE op deze theorie:
Holger Pedersen already argued that the subject of a transitive verb was in the genitive [= sigmatic nominative] case if it was animate and in the instrumental case if it was inanimate while the subject of an intransitive verb and the object of a transitive verb were in the absolutive [= asigmatic nominative] case form (1907: 152)
https://kortlandt.nl/publications/art203e.pdf
Mient Adema zegt
Dat schoenen passen is weliswaar een voorbeeld dat in het verschijnsel past, maar zou ik toch niet makkelijk als zodanig gebruiken. Mijn nichtje is er moeilijk van te overtuigen dat zij haar schoenen wel past, maar dat ze dan niet passen. Daar gaat dat voorbeeld dus niet op vanwege de ambiguïteit. Mijn nichtje denkt dus vooruit, als ons stukje klopt.
Anton zegt
Ik ben wel benieuwd naar de weerlegging van de volgende theorie:
Gesteld dat men ook in de tijden van het PIE kon worden getroffen door een lekke band dan is de volgende historisch-syntactische ontwikkeling te overwegen:
(1) Ik heb de band lek (oostelijk Nederlands)
komt van
(2) Mij [belanghebbend object] is de band [onderwerp] lek
komt via herinterpretatie van
(3) Mij [onderwerp] is de band [object] lek
Erik Bouwknegt zegt
Je zou verwachten dat ‘Ik heb de band lek’ vroeger eerder algemeen was en in een groot deel van het taalgebied is verdwenen. Immers de voltooide tijden in het Nederlands zijn ook uit een degelijke constructie ontstaan, de voltooide deelwoorden waren in ouder Germaans (en Proto-Indo_Europees) immers nog puur bijvoeglijke naamwoorden.
‘Ik heb de band geplakt’ eerst in de betekenis van ‘Ik heb de geplakte band’, ik heb de band, die geplakt is’.
De voltooide tijd met hebben + voltooid deelwoord is een vrij recente (d.w.z. na het jaar 0) constructie die zich vanuit het kerngebied van het SAE (Standard Average European, de naam voor een aantal typische kenmerken van Europese talen) naar buiten heeft verspreid. In dat kerngebied (Nederlands, Frans, Duits, Italiaans) hebben alle talen een werkwoord ‘hebben’. In de perifere SAE-talen die in plaats van een hebben-werkwoord bezit uitdrukken via de constructie ‘aan X is’ (Ik heb een boek => Aan mij is een boek) is de voltooid-deelwoordconstructie dan ook op die manier gevormd.
Voorbeelden uit The Changing Languages of Europe (Bernd Heine en Tania Kuteva):
West-Oekraïens dialect: U nas pole vyorano = Aan ons akker geploegd = We hebben de akker geploegd.
Gesproken Russisch: U nego vse prigotovleno = Aan hem alles voorbereid = Hij heeft alles voorbereid.
Iers: Tá an litir scríofa agam = Is de brief geschreven aan-mij = Ik heb de brief geschreven.
Anton zegt
paragraaf [A|B|C] :
A. OGm [ik heb de band gelekt] (adj. volt. deelw.) is dan misschien de juistere oorspronkelijke vorm
B. hier spelen twee zaken:
B1 – het laat ontstaan in SAE van een perfectum (voltooide tijd) met hebben + voltooid deelwoord
B2 – de laat in SAE ontstane bezitsrelatie agent + hebben + object tegenover de oudere vorm (aan, datief) agent + object
Maar in C worden de samengestelde perifere voorbeelden naar ons – in principe – ambiguë B1-systeem toe vertaald.
Het voorbeeld uit het Iers doet b.v. een fors beroep op de logica. Werkwoord voorop, geen probleem. Maar dan. Is het niet
Tá an litir scríofa agam == “[Dit] is de brief die ik schreef”?
Ieren e.a. weten het zelf niet, vgl. John Hewson, Tense and Aspect in Indo-European Languages: Theory, Typology, Diachrony, p. 174
https://books.google.nl/books?id=3RNtlfnRfgEC&pg=PA174&lpg=PA174&dq=Tá+an+litir+scríofa+agam&source=bl&ots=sdljJZ-f-F&sig=gATZfygD21I_N2y_O3p9tXstYPI&hl=nl&sa=X&ved=2ahUKEwiCpIeY_u3dAhVHPFAKHXKmA0oQ6AEwAnoECAIQAQ#v=onepage&q=Tá%20an%20litir%20scríofa%20agam
Nog veel meer + interessants bij A. Danylenko, The East-Slavic ‘Have’: between the be- and have-patterning?
src-h.slav.hokudai.ac.jp/pdf_seminar/20090619Danylenko.pdf
DirkJan zegt
Ik kan de gesignaleerde trend niet goed plaatsen, maar het dunkt me dat de uitdrukking ‘Ik boei me niet voor poppetjes’, niet meer en niet minder een voor de hand liggende variatie is op ;’Ik interesseer me niet voor poppetjes’.
DirkJan zegt
En nu realiseer ik me dat de schrijver de gevonden nieuwe uitdrukking interpreteert als een variatie op ‘Het boeit me niet …’ en nu met ik voorop. Maar dan vind ik mijn verklaring plausibeler.
Erik Bouwknegt zegt
Mijn opa gebruikte het werkwoord lusten nog op deze manier (Dat lust me wel).