Door Henk Wolf
Zoals religieuze discussies zich vaak verhouden tot natuurwetenschappelijke, zo verhouden publieke discussies over taal zich vaak tot taalkundige. In beide gevallen contrasteert de wil om voor te schrijven met de wil om te beschrijven, contrasteren dogma’s met nieuwsgierigheid, contrasteert het zoeken naar bevestiging met het zoeken naar ontkrachting. En net als het religieuze discours heeft het publieke taaldiscours formuleringen waaraan veel gewicht wordt toegekend, maar die bij nadere beschouwing niets betekenen en waaraan iedereen die zich geroepen voelt betekenis kan geven.
In het religieuze discours zijn voorbeelden van betekenisloze maar gewichtige formuleringen zonde en onrein. Die woorden betekenen precies wat de spreker ermee wil bedoelen. En ook sprekers die er niets mee willen bedoelen, gebruiken ze, in de verwachting dat er ergens een betekenis verborgen is, die de schriftgeleerden hun kunnen mededelen. Het zijn de mensen die een dominee mailen met de vraag of een voorhuwelijkse kus zonde is.
De frase ‘het is’ is in het publieke taaldiscours zo’n betekenisloze formule. Het is er een die wordt gebruikt in discussies over taalnorm of over spellingnorm. Je kunt ‘r tegenkomen in uitspraken als de volgende:
- Is het nou literatuur of litteratuur?
- Nee, het is echt ‘op je vork nemen’, niet ‘op de vork nemen’.
- Het is toch ‘een aantal mensen hebben’?
Wie zulke uitspraken doet, kijkt vaak de docent of de taalkundige aan, alsof die toegang heeft tot een hogere kennis en weet wat ‘het is’. Alleen, ‘het is’ betekent niets. Wie navraagt wat een spreker met de bovenstaande uitspraken nou precies bedoelt, sticht doorgaans verwarring. Mensen die de formule gebruiken, geloven dat er ergens een lijst bestaat van wat wel en niet achter ‘het is’ mag staan, en ze gaan er blijkbaar van uit dat dat voor anderen ook vanzelfsprekend is.
Tuurlijk, de docent of taalkundige kan in veel gevallen wel voor de gelegenheid een definitie bedenken. Hij kan nakijken of een vorm in een woordenboek staat, hij weet vaak wel of de Taalunie of het Genootschap Onze Taal of Jan Renkema een advies geeft over het gebruik ervan. Vaak weet ie ook wel iets over de geschiedenis van een taaladvies of een sociale taalnorm. Vaak ook weet ie iets over de gebruiksfrequentie en anders kan ie wel googelen. Hij kan ook te rade gaan bij z’n eigen taalgevoel. De spelling volgens de officiële regels kan ie opzoeken in het Groene Boekje, de witte spelling op spellingsite.nu.
Maar een zo menselijk, een zo tijdsgebonden, een zo sociaal geconstrueerd antwoord willen de mensen die ‘het is’ zeggen, helemaal niet horen. Achter ‘het is’ zit een essentialistische manier van denken. Een docent of taalkundige kan alle bovenstaande informatie verzamelen en aanreiken en dan nog kan het gebeuren dat die mensen na een vriendelijk bedankje vragen: ‘Dus wat is het nou?’ of zeggen: ‘Toch denk ik dat het hebben is en niet heeft‘.
Rob Alberts zegt
Taalregels verbloemen de levendigheid van Taal.
Vriendelijke groet,
DirkJan zegt
‘Het is’, is al een paar jaar het motto van mijn website. Niet om er een zekerheid mee aan te geven, maar om te zeggen dat hoe je ook denkt of gelooft over de werkelijkheid – waar we vandaan komen, of waar we heen gaan – we hebben altijd te maken met hoe het leven zich hier en nu voordoet en ontrolt, wat er ook gebeurt: het is.