Door Henk Wolf
In plaats van ‘de buurmans auto’ en ‘Afkes hond’ kun je ook ‘de buurman z’n auto’ en ‘Afke d’r hond’ zeggen. Dat is best een gekke constructie, vooral omdat je niet zo snel ziet in welke naamval ‘de buurman’ en ‘Afke’ staan’.
”In de datief, natuurlijk!’ roepen nu een paar lezers die verstand van naamvallen hebben. En ze houden op met lezen, want ze denken dat ze dit verhaal al kennen. Een aantal van die lezers herinnert zich ook nog dat ik een paar jaar geleden ergens heb gezegd dat het een genitief zou zijn en dat vonden ze onzin. Daarom wil ik uitleggen waarom zij en ik allebei gelijk hebben. En ik een beetje meer.
Wat zijn naamvallen eigenlijk?
Allereerst: wat is eigenlijk een naamval? Dat is het makkelijkst uit te leggen met een stukje beeldspraak. Ik geef je twee beelden, dan mag je het aansprekendste beeld uitzoeken.
Beeld 1: zelfstandige naamwoorden en voornaamwoorden zitten in je hoofd als blote mannetjes. Je zinsbouwmechanisme is erg preuts en staat niet toe dat die mannetjes in hun blootje aan een zin deelnemen. Ze moeten altijd kleren aan. De Grote Zinsbouwmeester in je hoofd vertelt ze ook nog welke kleren dat moeten zijn: als een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord in het onderwerp zet, moet het andere kleren aan dan wanneer het in het lijdend voorwerp zit. Die kleren zijn de naamval. De regel dat een woord niet in z’n blootje gebruikt mag worden, noemen taalkundigen het naamvalsfilter. Soms gaan ook woorden die bij een zelfstandig naamwoord horen mee: dan moeten ook de bijbehorende lidwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden enzovoort kleding aan, die afgestemd is op die van het zelfstandig naamwoord.
Beeld 2: zelfstandig naamwoorden en voornaamwoorden zijn een blok met een aantal kanten, bijvoorbeeld een kubus. Bij zo’n blok is er steeds maar één kant in het zicht. Daarop staat de vorm van het zelfstandig naamwoord die je in een zin gebruikt. Doordat er steeds maar één kant zichtbaar is, is het naamvalsfilter een natuurkundige wet: elk woord heeft exact één naamval, niet minder en niet meer. Weer bepaalt iets of iemand in je hoofd welke kant van het blok zichtbaar moet zijn en welke bijbehorende blokjes zich aan het hoofdblok moeten aanpassen.
Er zijn talen zonder naamvallen. Daarin hebben de mannetjes maar één setje kleren en de blokken maar één kant die in het zicht kan staan. Sommige talen hebben heel veel naamvallen. Daarin hebben de mannetjes een koninklijke garderobe of zijn de blokken een soort diamanten met allemaal vlakjes.
Naamvallen in het Nederlands
Het middeleeuwse Nederlands had vijf naamvallen. De zelfstandignaamwoordmannetjes en de voornaamwoordmannetjes in ons hoofd hadden dus ook vijf setjes kleren. Of de blokken vijf kanten. De mensen in Nederland en Vlaanderen moesten dus steeds uit een van die vormen kiezen, afhankelijk van de functie waarin een woord werd gebruikt.
Taalkundigen gaven de Nederlandse naamvallen namen die ook voor Latijnse naamvallen in gebruik waren. Natuurlijk werden de Nederlandse naamvallen niet voor precies dezelfde functies gebruikt als de Latijnse, maar er was toch aardig wat overlap. Zo werd de naam genitief gebruikt voor woorden die een eigenaar ergens van aanduidden.
De datief was in het Latijn de naamval die gebruikt werd voor onder andere het meewerkend voorwerp. Daarom werd de naamval die voor het Nederlandse meewerkend voorwerp gebruikt werd, ook datief genoemd.
Nou is de datief in het Nederlands al eeuwen geleden samengevallen met de accusatief, de naamval waarvan typerend was dat de woorden in het lijdend voorwerp erin staan. In de schrijftaal doen we door hun en hen af te wisselen soms nog net alsof er nog een onderscheidbare datief en accusatief bestaan, maar dat is een kunstmatige en niet al te vruchtbare exercitie. De nieuwe ‘fusienaamval’ wordt soms de objectief (of wat Nederlandser voorwerpsvorm of niet-onderwerpsvorm) genoemd.
Sowieso zijn de naamvalsvormen steeds meer op elkaar gaan lijken. Bij zelfstandige naamwoorden is er nog een aparte vorm voor de genitief, zoals dominees in ‘dominees fiets’. Alle andere naamvalsvormen zijn samengevallen tot de vorm dominee. Alleen bij een aantal voornaamwoorden kunnen we nog maximaal vier verschillende naamvallen onderscheiden. Zo heeft het benadrukte familiaire voornaamwoord voor de tweede persoon enkelvoud de naamvalsvormen:
- jij – onderwerpsvorm of nominatief
- jouw – bezitsvorm of genitief
- jou(n) – voorwerpsvorm (of niet-onderwerpwsvorm) of objectief
- jij (daar)! – aanroepvorm of vocatief
Dominee z’n fiets
Zolang als het Nederlands bestaat, is er een genitief. Het uiterlijk daarvan is in de loop der tijd behoorlijk veranderd, maar er was altijd wel een vorm die het typerendst was voor woorden die een eigenaar aangaven. In modern Nederlands eindigen zulke genitiefvormen doorgaans op een -s. Het woord dominees in ‘dominees fiets’ staat in de genitief.
Genitiefconstructies hebben al een paar eeuwen concurrentie van een constructie met een woord in een andere naamval en daarachter een bezittelijk voornaamwoord, zoals ‘dominee z’n fiets’.
Wie daarin het stukje z’n als apart woord beschouwt, zal zich afvragen welke naamval dominee dan heeft. Immers, het naamvalsfilter bepaalt dat elk zelfstandig naamwoord een naamval moet hebben. Nou weten we dat die naamval ooit de datief was. We weten ook dat het Latijn en het Duits (‘dem Pastor sein Fahrrad’) vergelijkbare constructies met een datief erin hebben. De titel van Bastian Sick z’n bestseller Der Dativ ist dem Genitiv sein Tod laat daardover geen misverstand bestaan. Historisch en taalvergelijkend gezien is er dus allerlei reden om dominee als een datiefvorm te beschouwen.
Met die redenatie is niet zoveel mis, alleen is ze historisch. Vandaag de dag kan dominee in ‘dominee z’n fiets’ geen datief meer zijn, simpelweg omdat die naamval niet meer bestaat. Je zou kunnen zeggen dat de vorm nu de objectief is, omdat de datief daarin is opgegaan. Alleen, als je naar het moderne Nederlands kijkt, dan is daar niet veel aanwijzing voor. Er pleit zelfs iets tegen, want de paar woorden waarvan we dankzij de vorm zeker weten dat ze een objectief als naamval hebben, kunnen niet op de plaats voor z’n staan:
hem z’n fiets <uitgesloten>
haar d’r fiets <uitgesloten>
In Utrechtste dialecten heb ik die constructie trouwens wel gehoord, dus daar is die analyse misschien wel plausibel, maar in de rest van het Nederlandse taalgebied moeten we naar een betere zoeken.
‘Dominee z’n’ is één woord
Nu is er best een reden om aan te nemen dat ‘dominee z’n’ in modern Nederlands niet langer twee woorden zijn. Je spreekt ze namelijk samen als één woord uit. En als je dominee z’n als één woord beschouwt, dan kan het op precies dezelfde plaats staan als dominees. ‘Dominee z’n fiets’ en ‘dominees fiets’ betekenen immers precies hetzelfde. Je hebt dan, puur op basis van het moderne Nederlands, twee redenen om het woord dominee z’n als een genitiefvorm te benoemen:
- woorden die uitwisselbaar zijn, hebben dezelfde functie in de zin en dus ook dezelfde naamval. Als we dominees als genitief benoemen, moeten we dat met dominee z’n ook doen;
- de vorm dominee z’n drukt een eigenaar uit en woorden met die functie hebben we altijd genitief genoemd.
Helemaal probleemloos lijkt die benoeming niet, want je kunt z’n (en d’r en hun) ook achter een hele woordgroep plakken. Zo kun je zeggen:
De kinderen uit de buurt hun fietsen staan vaak niet op slot.
Het lijkt raar dat een genitiefuitgang bij een hele woordgroep (‘de kinderen uit de buurt’) hoort. Alleen: de bekende genitiefuitgang -s kan dat ook. De internetgrammatica Taalportaal noemt bijvoorbeeld:
Pa, ma en de kinderen’s verjaardag
Blijkbaar heeft niemand de vrijheid van de uitgang -s om zich (ook) aan woordgroepen te hechten ooit problematisch gevonden voor de benoeming van woorden met de uitgang -s als genitiefvorm. Dan is er ook geen reden om dat met woorden die eindigen op z’n, d’r of hun wel te doen.
Vandaar de titel van dit stukje, een allusie op Bastian Sick z’n titel, passend bij de Nederlandse context.
Marcel Plaatsman zegt
Ik denk inderdaad dat taalgebruikers “z’n” en “d’r” hier als een soort bezitsuitgang voor ogen hebben. Die uitgang hecht zich dan aan een woordstam zonder verdere functie. Het is eigenlijk opvallend dat die stam in talen als Luxemburgs en Hongaars, waarin dit de standaardconstructie is, in de datief moet. Voor het Luxemburgs kun je nog wel aanvoeren dat die datief daar de typische vorm voor allerlei bepalingen is (naast de genitief trouwens, die in bepalingen alsnog kan optreden).
“Hem z’n” lijkt me zeker meer dan Utrechts alleen. Ik hoor het hier in Noord-Holland ook erg veel. Het probleem met die vorm is dat het vaak als dubbelop ervaren wordt, alleen “z’n” is natuurlijk genoeg. “Hem” wordt hier trouwens ook in andere bepalingen gebruikt, bijvoorbeeld bij de tikkertje-zin “jij bent hem”, dus het is wel te rijmen met de interpretatie dat het hier om een bepaling met een bezitsuitgang gaat, als zodanig goed te vergelijken met de voorzetselgroep beginnende met “van”.
Weia Reinboud zegt
Inderdaad is ‘hem ze’ ruimer dan Utrechts, al ligt Hilversum vlakbij Utrecht. Ik heb het ook in de Hulluvusumsu versie van de nieuwe Winkler gebruikt. Het kan ook los gebruikt worden, als antwoord op een vraag als ‘van wie is dat boek?’ Dat is mijnes / jouwes / hemze / haardr / haarze / onze / jullieze / hunnieze / hullieze. Zo is het wel bijna een echte uitgang geworden! In Utrecht stad hoorde ik ook een keer ‘jounes’ ipv ‘jouwes’.
Weia Reinboud zegt
‘Haardr’ vind ik trouwens de gekste in het rijtje, voelt bijna als hypercorrect. Het is overigens wel Hilversums van vijftig jaar geleden, hoe het nu is zou ik niet durven zeggen.
Anton zegt
Hunniehun zou mijn favoriete variant zijn. En ook zullie wordt node gemist.
Weia Reinboud zegt
Zullie was ik vergeten ja. Hunniehun ken ik niet, waar zeggen ze dat?
Yannick Anné zegt
In veel gevallen kun je inderdaad stellen dat ‘z’n’ een soort genitiefuitgang geworden is. Alleen ben ik niet helemaal overtuigd van het argument over de woordgroepen. Daar bestaat er nog een duidelijk onderscheid tussen de constructie met ‘-s’ en die met ‘z’n’. De uitgang -s kan immers – althans naar mijn aanvoelen – alleen rechtstreeks aan het zelfstandig naamwoord in de groep (of aan het laatste zelfstandig naamwoord in de reeks) gekoppeld worden. Dus wel “pa, ma en de kinderens verjaardag” maar niet “de kinderen uit de *buurts fiets”. Het gebruik van ‘z’n, haar, hun…’ daarentegen is nog altijd veel losser. Haalt dit de hele redenering onderuit? Neen. Maar het toont wel aan dat de overgang van ‘z’n’ naar een echte uitgang niet volledig is, of dat het hier om een ander type uitgang gaat dan de klassieke naamvallen van het Nederlands.
Jos Houtsma zegt
Interessant, maar ik ben niet helemaal overtuigd. Als we de geschiedenis even de geschiedenis laten: hoe zouden moderne taalgebruikers die Jan-zijn-fiets-constructie aanvoelen? Ik zou zeggen: als een uitbreiding en nadere specificatie van het bezittelijk voornaamwoord. Soms voldoet de genitiefvorm uitstekend, zoals in Frida’s fiets of Coby’s tante. Vaak bekt hij gewoon niet, zoals in Jans fiets, of de buurmans tuin. Om van dominees fiets maar te zwijgen. Dan is, vooral in spreektaal de constructie met zijn, haar of hun een prima alternatief.
Henk Smout zegt
Vergelijk ” ’s mensen lust is ’s mensen leven” met “een mens z’n lust is een mens z’n leven”, dan is er nauwelijks of geen verschil in uitspraak tussen “mensen” en “mens z’n”.
Het grote verschil is de genitief van het bepaald lidwoord in verkorte vorm en het ongemarkeerde onbepaald lidwoord. Dat laatste zou in het Duits trouwens “einem” zijn, al kan ik zeggen dat ik daar die uitdrukking nog nooit ben tegengekomen.